- Website Histoarysk Wurkferbân Wûnseradiel
 

 

Terugblik van Douwe Algera 

Nu ik oud ben (95 jaar) praat ik veel over vroeger.  

Mijn schoondochter Tineke zegt dat ik wat op moet schrijven zodat men dit later kan lezen. Ik twijfel maar zal het toch proberen. Het is weinig interessant. 

Familie
Mijn geboortedorp is Gaast, een klein dorp,  misschien met de boerderijen er omheen 300  inwoners. Mijn heit was er timmerman zoals veel  van zijn voorouders.

Ik ben geboren op 14 augustus 1912. Mijn ouders  waren beide  eerder getrouwd geweest. Mijn mem  slechts
7  maanden;   haar man stierf aan  niervergiftiging.  Heit zijn eerste vrouw stierf enkele  weken na de  geboorte van mijn halfbroer Sytze in  1900. Mijn  ouders trouwden in   1911.  

In Gaast stonden 2 kerken: de Hervormde en de  Gereformeerde. De helft van mijn familie was  gereformeerd omdat mijn beppe Jantje in 1886 met  de Doleantie uit de Hervormde Kerk was gegaan.  Pake Sytze bleef hervormd.
Ze kregen 8 kinderen:  4 hervormd en  4 gereformeerd. Drie van hen  woonden levenslang in Gaast: omke Pé en twee  zusters.
Omke Pé was timmerknecht bij heit en toen  heit er uit ging kocht hij de zaak. Hij woonde lang  bij ons en hij was voor ons een tweede vader. In  1923 werd hij door B&W van Wonseradeel  benoemd tot “1ste brandmeester”.
Hij is 96 jaar  geworden en toen heit stierf (90 jaar oud) is hij met  mem in Thabor (Sneek) gaan wonen. 

De families in Gaast konden goed met elkaar  opschieten maar hadden niet veel contact.
Ik  moest elke dag  “De Nederlander”(CHU) naar omke  Jentje brengen en nam “De Standaard” (ARP) mee  terug.      

V.l.n.r.

halfbroer Sytze,

Douwe,

vader Symon,

broer Reinder

en moeder Maaike



Reizen
Heit was in de 20-er jaren raadslid van de  gemeente Wonseradeel voor de CHU maar zijn  moeder stemde ARP. Heit en omke Pé gingen na  de lagere school ’s avonds lopende naar Bolsward  (10 km) voor een tekencursus. 

Heit heeft later voor zijn reizen naar Bolsward,  Witmarsum en Makkum een motorfiets gehad. Hij  was de enige in het dorp met een motor. Deze  moest eerst lang warmdraaien in de werkplaats voor  de reis kon beginnen. Daarmee is hij een keer in de  dijkvaart tussen Gaast en Workum gereden.

De  volgende dag heeft omke Pé, die bij heit in de  timmermanzaak werkte, met hun zelfgemaakt bootje  de motorfiets teruggehaald. Heit heeft er nooit weer  op gereden. 
De timmerzaak lag een kwartier lopen van het dorp  en dat stuk weg (een sintelpad) moesten mijn broer  Reinder, die twee jaar jonger was dan ik, en ik dus  dagelijks lopen naar school. Bij ons huis lag altijd  een berg zand, nodig voor de zaak en daarin  konden wij mooi spelen. Ook verder konden wij  daar prachtig spelen: hoepelen, tollen, vliegeren  enz. We hadden een mooie jeugd. 


                                         

In het dorp woonde een schipper (Dooitse) die een  boot had waarmee hij dinsdags naar Sneek en op  donderdag naar Bolsward
voer.

Op een dag kocht  hij een busje waarmee hij die reizen ging maken.  Toen hij er voor het eerst mee in Gaast kwam,  mochten wij als kinderen er een tochtje mee  maken. Dat was een hele belevenis want in Gaast  zelf waren er geen auto’s.

Wij gingen ook wel eens  met heit en mem met dit busje naar Sneek. Anders  moesten we eerst naar Workum fietsen en dan met  de trein. 


Een enkele keer (misschien eens per jaar) maakten  wij (heit,mem,Reinder en ik) een dagtocht naar  Amsterdam. Reinder en ik reden dan bij onze  ouders achter op de fiets naar Workum. Daar  werden de fietsen gestald bij particulieren, want er  was nog geen fietsenstalling. Vandaar gingen we  met de trein en de boot over Staveren en  Enkhuizen. Vooral de bootreis was een belevenis! 
In Amsterdam bezochten we dan Artis, het  Rijksmuseum en het Panopticum (de wassen  beelden). Reinder en ik genoten het meest van de  apen!

Heit wilde graag reizen. Soms maakte hij met een  boer uit Ferwoude een reis per fiets en trein door  Nederland, en soms nog verder. Zo is hij zelfs een  keer in Königswinter geweest (bij Keulen). 

Ambities
Toen ik 9 jaar was ben ik geopereerd aan de  blindedarm, op advies van de huisarts uit Makkum.  In Sneek lag ik in het St.Antoniusziekenhuis op een  kamer met twee volwassen mannen, want ik was  toen al te lang voor de kinderbedden. Door mijn  ouders werd mij toen als cadeau een leren voetbal  in het vooruitzicht gesteld maar toen ik uit het  ziekenhuis kwam werd dat tot mijn teleurstelling  veranderd in een verfdoos. 

Toen we nog klein waren logeerden wij (heit, mem,  Reinder en ik) een keer bij omke Klaas; die was  boer in Midlum, en getrouwd met mem haar oudste  zuster. Ik mocht daar in de boeken van hun zoon  Teake kijken en genoot van de Historische Atlas  die ik vond. Teake heeft theologie gestudeerd. 
Reinder heeft daar  in de schuur in een onbewaakt  ogenblik het eten van hun hond opgegeten. 

Toen ik wat ouder werd kreeg ik aardigheid aan  lezen. Dat begon met het feuilleton in de  Leeuwarder Courant.
Onze dominee (Marra) merkte  mijn leeshonger en ik mocht uit zijn bibliotheek een  hele serie boeken lezen van Van Lennep, zoals ‘De  Roos van Dekama’, ‘Ferdinand Huijck’ en ‘Onze  Voorouders’. Ik vond ze schitterend!
Later kreeg onze school een bibliotheek. Daar  stonden jongens boeken als Peddeltje. Soms las  meester voor uit
Niek van de bovenmeester” van  W.G. van der Hulst. Dat vonden we prachtig. 

In de zomer van 1924 bezochten mijn ouders omke  Wietse en muoike Wapke. Toen ze vertelden dat ik  “goed kon leren” zeiden die: “Die jonge moat net  nei de U.L.O. mar nei de H.B.S”. Maar die stond niet in Workum maar in Sneek. Mijn  ouders besloten toen om naar Sneek te verhuizen.  Ze kochten van omke Tjeard (broer van mem) een  huis in Sneek en Sytze kocht het boerderijtje van  omke Tjeard bij Workum. 

Ik werd zonder toelatingsexamen toegelaten tot de  1e klas van de H.B.S. maar moest nog wel van april  tot september naar de lagere school in Sneek, net  als Reinder. Ik kreeg eerst een aantal maanden  extra les om Nederlands te leren. 

Wij moesten van onze spreektaal (het Fries)  omschakelen naar het Stadsfries (het Snekers). Dat  is een mengsel van Nederlands en Fries. Voor de  stadsjongens waren wij “boeren” en we werden  door hen ook wel uitgelachen om ons taalgebruik. 


Het woonhuis van Douwe en zijn familie aan de Zandlaan, achter het huis is de timmerwerkplaats


Elektrisch
Ik weet ook nog dat in Gaast elektrisch licht werd aangelegd. Tot die tijd hing er een petroleumlamp aan de zolder. Wat een ramp als die walmde.

We hadden twee lichtknopjes in de woning en één  in de timmerzaak. Heel erg was het als je de lamp  liet branden als het niet nodig was. Als er in het  dorp iemand stierf moest omke Pé een doodskist  maken en dat moest zo gauw mogelijk. Anders  brandde er te lang licht in de timmerzaak. We hadden er een schommel (in het Fries een  “touter”) en daar maakten we veel gebruik van. 

In het dorp stonden een paar straatlantarens  (petroleum) die elke dag werden aangestoken als  het donker werd. Als er geen maanlicht was dan  was het ’s nachts pikdonker. Eén keer ben ik (± 9  jaar oud) in het donker tegen een muur gerend  (heel erg). 

Het dorp
Toen ik 10 jaar was verhuisden wij naar een  woning aan de Buorren in het dorp. Heit had hoop  nog ander werk te vinden en omke Pé nam de  timmerzaak aan de Zandlaan over. In het dorp werd  “Symenbaas”  vervangen door “Pébaas”.
In het dorp konden wij nog mooier spelen: er waren  meer kinderen en ook was er de zee. Er was toen nog eb en vloed. Bij hoog water en  storm spatte het zeewater over de ongeveer 6  meter hoge dijk tot in het dorp. 


Achter de dijk was er ook nog een zeewering met  palen, aan de kant van de dijk ongeveer 3 meter  hoog en verstevigd met grote stenen (wij noemden  het balstjinnen). Bij laag water waren de palen  vanuit zee gezien wel 6 meter lang. Wij konden er  dan ook alleen bij de pieren overheen klimmen om  bij de zee te komen. Dat deden we veel en dan  namen we een schop mee. Bij eb lag er zand met  geulen, waar soms veel stroming in zat. We gingen  op klompen in het water want er zaten veel  krabben, die in je tenen konden bijten. We  bouwden er dijken en dammen. We konden er  prachtig spelen! Soms kwam bij westenwind van  daar onze vlieger helemaal boven het dorp. We  wisten precies de getijden: bij vloed stond het water  tegen de palen wel 1½ tot 2 meter hoog. Op het  eind van de pieren stond een sterke stroming en  daar waren we bang voor want we konden niet  zwemmen. 

In Gaast leefden, behalve kleine boertjes, ook een  aantal vissers, die ook op vogels jaagden. Deze  vogels, meestal eenden, vlogen langs de kust en  de jagers schoten vanaf de palen. De dode vogels  werden dan uit het water gehaald. 

Een heel enkele keer kwam er een auto door het  dorp met ijsco’s. Die waren voor ons helemaal  nieuw en iedereen kwam er op af! Fruit was ook  zeldzaam. Er stonden in Gaast weinig fruitbomen en  een appel was voor ons een lekkernij. 

In het dorp werd elke dag om 12 uur de klok geluid.  Dat deed Hielkje (een vrouw van een jaar of 40).  Soms mochten wij meehelpen en dan moest je  oppassen dat je niet met de touwen  omhooggetrokken werd. Eén keer hebben wij  zonder haar toestemming de klok geluid toen wij uit  school kwamen. Dat was erg want daardoor  kwamen de landarbeiders te vroeg naar huis voor  het eten. 

Onze buurman in het dorp was  Johan Pakker en van beroep “verver”. Van hem zagen we hoe je een fietsband  kon plakken. Ik heb het vaak gezien maar nooit  gekund. Hij en zijn vrouw waren erg aardig voor  ons. Hij leerde ons hoe je een vlieger kon maken.  Ook heb ik orgelles van hem gehad. 

In het dorp waren geen rangen en standen. Alleen  de dominee en de onderwijzers stonden wat hoger  in aanzien. Iedereen werd bij de voornaam  genoemd, en alle vrouwen naar hun man. Zo werd  mem Symens Maaike genoemd. De buurvrouwen  heetten Murke Janke en Johannes Trijntje. Alleen  voor de domineesvrouw en de onderwijzersvrouw  werd een uitzondering gemaakt: dat waren  dominees mevrouw en meesters juffrouw. Maar dat  was alleen in de naam, niet omdat ze belangrijker  waren.  

Reddingboot
Als we tegen anderen over Gaast wilden pochen,  dan was er één ding dat Gaast wel had en de  andere dorpen niet: een reddingboot! Even buiten  het dorp stond een huisje boven op de dijk en daar  stond de boot in. Het was een roeiboot van  ongeveer 10 meter lang. Hij kon langs een soort  glijbaan in het water worden gelaten door een  opening tussen de palen. Daar was een diepe geul  waardoor men naar de open zee kon varen. Dat  kon alleen als het hoog water was; maar als er  schepen in nood verkeerden was dat altijd bij storm  en hoog water. Ze schoten in dat geval vuurpijlen  af en de reddingboot moest dan uitvaren om de  mensen veilig aan de wal te brengen. Het was een  reddingboot van de NZHRM (de Noord – en Zuid  Hollandse Redding Maatschappij). Eén keer op  zondagavond laat heeft men in Gaast op deze  manier mensen aan land gebracht (maar toen sliep  ik al). 


       Elk jaar was er een dag waarop de reddingboot  oefende. Dat was voor ons een feestdag. De  bemanning bestond geheel uit mensen van Gaast:  de smid, de schilder, schippers en vissers. Ze  kleedden zich dan in dikke zwemvesten, want  niemand kon zwemmen. Het was altijd een mooi  kijkspel voor de hele bevolking van het dorp. 

Vermaak
Een andere feestelijke gebeurtenis was de komst  van de eerste dorsmachine. Daar zat nog geen  motor in en hij werkte doordat een paard er mee  moest rondlopen. Om Gaast lag een groot stuk  bouwland waar koren werd verbouwd en alle  boeren brachten hun koren naar de dorsmachine. 

Een feest was natuurlijk ook de viering van  Koninginnedag op 31 augustus (de verjaardag van  Wilhelmina). Dan was er een muziekkorps in Gaast  en dat vond ik prachtig. Bij een optocht liep ik dan  met de muziek mee. Eén keer ging mijn schoen  stuk tijdens het feest. Ik naar huis, er werd een stuk  touw omheen gebonden en zo kon ik weer verder  meelopen. 

In de winter bij sneeuw gebruikten we de dijk als  glijbaan. Onze slee moest tussen twee hekpalen  door die bij de ingang van het dorp stonden. Soms  raakten we een paal en dat was best pijnlijk.

Langs de dijk graasde vee. De auto’s reden tussen  de koeien door. Op bepaalde plaatsen stonden  hekken die opengedraaid konden worden. Er was  een oude man (Willem Plof) die er vaak bij stond om  het verkeer door te laten. Een fiets moest 1 cent  betalen, auto’s wat meer. Als Willem naar huis ging  om te eten vervingen wij hem en zo konden we een  paar centen verdienen. Daar kochten we dan  snoep voor. 

Er was in die tijd nooit muziek en er was ook nog  geen radio. Wij speelden zelf wel op de ocarina, een stenen  blaasinstrumentje. Mondharmonica spelen was voor  ons te moeilijk.
Mem kreeg orgelles maar ze speelde langzaam en  niet mooi. Ik was blij dat ze stopte met orgelspelen.  Zelf heb ik 9 maanden orgelles van mijn buurman  gehad, die ook organist was in de kerk. Daarna ging ik alleen door. Ik speelde muziek die ik  van Sytze kreeg en verder ook uit Johannes de  Heer. We hoorden zo weinig muziek dat we bijna  alles mooi vonden. 

 

         


School

Ons schoolgebouw had 2 lokalen, die waren  gescheiden door een schuifdeur. Die deur kwam  alleen open op zaterdag om 12 uur en dan moesten  alle klassen samen zingen. “Geloofd zij God met diepst ontzag / Hij overlaadt  ons dag aan dag / Met Zijne gunstbewijzen”.
En dat zongen wij natuurlijk uit volle borst, want  daarna hadden we 1½ dag vrij … In het ene lokaal zaten de
klassen 1 tot en met 3  en in het andere lokaal de hogere klassen. Van de  lagere klassen herinner ik mij niet veel meer , maar  van de hogere klassen wel. In dat lokaal hing een  kaart van Europa en die had mijn belangstelling.  Voor iedere 8 kreeg je een streepje achter de  naam. Alle namen stonden op een apart bord.  Reinder en ik hadden altijd de meeste streepjes. 
Een korte tijd hadden we een vacature voor de  ondermeester. De bovenmeester (meester Martens)  had toen alle 6 klassen tegelijk.  


Schoolfoto op het dorpsplein voor de pastorie ± 1920. Reinder met bord met daarop Gaast, naast hem Douwe en dan
Pier van Kalsbeek? Juf Trijntje Bijlsma links, rechts meester Joh. Martens (van 1909 tot 1925). Nog volwassene achter?


Later, toen ik in klas 6 zat, mocht ik van de meester  (meester Wiersma) andere kinderen helpen met de  sommen. Omdat het de bedoeling was dat ik na de  lagere school naar de ULO in Workum zou gaan  kreeg ik een tijdje bijles van de hoofdmeester. Dat  gebeurde dan na de gewone schooltijd. Daarvan  heb ik veel geleerd, onder meer wat een lijdend  voorwerp en een meewerkend voorwerp was.
Ik  kreeg dan boeken mee die de meester voor mij  uitzocht. Ik was daar heel blij mee en ook wel trots.  Maar toen onze buurman dat zag zei hij :”Och leave  stakker, moast dou dat allegear leare?”
Onze nieuwe bovenmeester (na meester Martens)  had nieuwe ideeën. Hij liet de klas tweestemmig  zingen. Er waren drie jongens die de tweede stem  mochten zingen: Reinder, ik en Evert van  Kalsbeek. 

Op deze foto uit 1927 zit meester Wiersma temidden  van een aantal leerlingen. Juf Bijlsma links achter.
Rechts van meester en links op de foto Pier van Kalsbeek en zijn zus Klaaske.  


Wij speelden ook wel met Evert van Kalsbeek. Die  kon mondharmonica spelen. Ik niet. Hoeveel  moeite ik er ook voor deed.

De meester was wel streng maar ook aardig. Als wij  soldaatje speelden brachten wij hem soms een  eresaluut bij zijn woning.

Eens toen wij voor schooltijd hadden gevochten liet  hij ons zingen: “Ai ziet hoe goed, hoe lieflijk is ‘t dat  zonen van ‘t zelfde huis als broeders  samenwonen”. Dat was een psalm en wij deden  alsof we de wijs niet kenden… Een andere keer was hij terecht heel kwaad. Wij  hadden een sigarenkistje met levende krabben  meegenomen uit zee en hadden die losgelaten op  het schoolplein. 

Gezin
In die tijd had mem veel last van de rug. Ze werd  behandeld door een Joodse arts in Sneek, die  heette Herzberger. Hij liet toen al foto’s maken; die  werden dan in Duitsland ontwikkeld. Mem heeft  toen (overdag) een tijd in een prieel gelegen. Dat  stond in de tuin en was draaibaar. Als Reinder en ik  uit school kwamen gingen we eerst naar haar toe  om een poosje met haar te praten. 

Na het eten lazen we altijd de blaadjes van de  scheurkalender. Daarop stond wat er die dag uit de  bijbel moest worden gelezen en ook vaak welke  psalm er moest worden gezongen. Maar niemand  van ons kon toen nog op het huisorgel spelen en  dus zongen we à capella met ons vijven (er was  toen ook een dienstbode in huis, die Janke heette).  Dat ging vaak heel gebrekkig, vooral toen heit en  mem allebei ziek in de bedstee lagen. 

In de tijd daarna heb ik leren orgelspelen en daar  had ik veel plezier aan. Ik speelde vooral liederen  van Johannes de Heer. Later kreeg ik een  muziekboek die Sytze niet meer gebruikte. 
Sytze was vaders zoon uit zijn eerste huwelijk.  Toen hij een jaar of 15 was heeft hij een tijdje in de  timmerzaak gewerkt, maar dat had hij geen  aardigheid aan. Hij wilde boer worden en zo is hij  als boerenknecht gaan werken in Achlum. Hij zal  toen ongeveer 18 jaar zijn geweest. In die tijd heeft  hij de Spaanse griep gehad maar daar is hij  gelukkig weer van genezen.

Wij woonden toen (rond 1920) nog in de  timmerzaak buiten het dorp en hadden een  dienstbode voor dag en nacht. Ze heette Grethe en  kwam uit Duitsland. Ze kon ons daarover veel  vertellen. In die tijd kwamen er ook Duitse kinderen naar  Gaast omdat er bij hen thuis zo’n armoede was. 


In 1922 verhuisden wij naar het dorp en kort daarna  later kwamen ook Sytze en zijn vrouw Trijntje daar  wonen. Ze zijn eind 1923 getrouwd en hadden een  feest in een café in Tjerkwerd. Daar kregen  Reinder en ik voor het eerst in ons leven soep. En  dat lustten we niet! 

Foto op de trouwdag van Sytze en Trijntje.
Links vader Symon en moeder Maaike.
Rechts  Reinder en Douwe. 


Mijn beide pakes heb ik niet gekend. Ze waren al  overleden voor mijn geboorte. Pake Sytze is in  Amsterdam geopereerd aan kanker in zijn gezicht  en pake Douwe is overleden aan maagkanker.
Beppe Wijke woonde in Schraard. Als kind van een  jaar of 6 bezocht ik haar met mem. Eerst achterop  de fiets naar Makkum, dan met de paardentram  naar Harkezijl en dan nog een kwartier lopen. Van  haar weet ik alleen nog dat ze de voeten op een  stoof had en die trilden dan vaak: dat maakte een  ratelend geluid.
Van beppe Jantje herinner ik mij meer, want die is  een poos bij ons in huis geweest. Ze had een eigen  kamer (de nije keamer) maar ze moest wel door  onze woonkamer om er in en uit te komen. Ze was  erg nieuwsgierig en als wij bezoek hadden moest ze  erg vaak naar de WC.  Het was een heel leuke oude vrouw. Reinder en ik  kregen een paar centen als wij turven naar haar  kamer brachten en ze had ook altijd zuurtjes voor  ons. Ze stierf toen ik 11 jaar was. Toen woonde Pé al in  de zaak en daar woonde beppe toen bij. Van haar  begrafenis weet ik alleen dat de mensen niet  bedroefd waren. En ik vond het zo jammer dat ze  dood was. 

Kerk
In de Hervormde Kerk waar wij bij hoorden was de  ene week kerkdienst in Gaast en de andere week  in Ferwoude. Over de weg was dat 5 kilometer,  maar dwars door het land maar 2 kilometer. Wij  gingen met heit en mem langs modderpaden; dan  droegen wij onze zondagse klompen. In Ferwoude zijn ook mijn beide ouders begraven.  Mijn vaders eerste vrouw was een boerendochter  uit dat dorp. In die tijd heeft mijn vader graven  gekocht bij het kerkje van Ferwoude. 

Zeilen naar Koudum
Een broer van mem in Koudum had in die tijd (rond  1923) al een fabriek waar ze deuren en kozijnen  maakten en als heit voor zijn werk een huis moest  bouwen haalde hij deze uit Koudum. Dat was  goedkoper dan ze zelf te maken. Voor het vervoer  huurde hij het schip van Dooitse en de bemanning  bestond uit heit, mem. Grethe, Reinder en ik. We  konden niet zeilen en dus moesten we het schip  meer trekken dan dat we konden zeilen. Eén keer  lagen we dwars voor een brug! Maar het liep goed  af en het toont wel de ondernemingszin van mijn  heit. 

Het Fries
Met heit had ik nogal eens verschil van mening  over het gebruik van de Friese taal. Hij was geen  voorstander van acties voor de Friese taal en hij  was daarin ook heel consequent. Toen hij bij een  huisbezoek eens een gesprek had met de dominee  sprak de predikant in het Fries tegen hem en hij in  het Nederlands tegen de predikant. 
Thuis spraken wij altijd Fries. Toen we naar school  moesten hoorden we voor het eerst Nederlands  van de meester. In het dorp spraken alleen de  dominee en de onderwijzers Nederlands. Toch  hebben wij deze tweetaligheid nooit als een  probleem ervaren. Bij een Friese meester mochten  we ook wel een Friese versjes zingen en dat  vonden we wel mooi.  

Tot slot
Heit heeft mij eens verteld van een man die met de  helm was geboren. Deze had hem gezegd dat hij  had gedroomd dat er over de weg wagens reden  zonder paarden er voor.  Heit werd in het dorp Symenbaas genoemd en het  schijnt dat de Gaasters over hem zeiden:  “Symenbaas levert altijd goed werk. Dat kun je wel  zien aan zijn jongens.” 

Voorjaar  2008, Douwe Algera 

Naschrift: Douwe is op 31 mei 2008 overleden in  Stadskanaal. Hij is daar vele jaren rector van het  Ubbo Emmius Lyceum geweest. 

 

Index pagina

Vorige pagina

 

Histoarysk Wurkferbân Wûnseradiel