Angst voor stormvloeden en dijkbreuken bij de inwoners van Gaast, Ferwoude In 1722 diende een aantal inwoners van de dorpen Gaast en Ferwoude een verzoekschrift in bij de dijkgraaf en verdere bestuursleden van het waterschap Wonseradeels Zuider Zeedijken, daarin werd verzocht om een verbetering van de zeedijk bij Gaast. Het verzoekschrift begint als volgt: Wi ondergeschreevene Onderdanen, en Ingesetenen van de Grietenije van Wonseradeel, woonende Insonderheit aan den Gevaarlijksten oever der Zee,..door ongehoorde watervloeden en heevige stormwinden,.in een Erbarmelijken staat verkeren, en Insonderheit, onse zuider waterdijken Loopende van Makkum tot aan de Workumer hekke toe. Met veel drama wordt deze vervolgd, daarbij refererend aan vroegere stormvloeden: In den Jaare 1645, is er een gat Gescheurt nevens de Gaastere Brug en de pastorije huisinge beneffens het huis Tegenswoordig Fekke Fekkes toebehorende, wanneer door het water, de doodvatten (=doodskisten) uit de Graaven sijn Gespoelt, en selfs twaalef stuk Gedreeven voor de poorten van Sneek, en een gedeelte van de Kerk omverre is Gesmeeten. In geen minder gevaar is het Lant Geweest drie jaaren der naa, doen de dijk doorscheurde nevens de Gaastere Inlaager (=inlaagdijk), waar van na tot een bewijs, het wiel bi de dijke voet of de diepe kolk besien kan worden. Dog de watervloeden, overstappende om die alle te melden, roeren en herdenken wi met schrik de hooge vloeden, van den 5 maart 1716, van den 25 decembris 1717 op Karsdag, en Insonderheit van den 1 januarius 1721 wanneer het waater bi Geheele vloeden over den dijk storte, en dikwijls een knibbel hoogte nevens de Gaaster Kerk en bi het Souw even voor bi de Kerk, over de dijk vloeide, wanneer wi al een Gevaarlijk Gay hebben Gehadt, omtrent de koi van Age Doedes gebruikt en bewoont (*). In de jaren 1719 - 1721 had het waterschap de tussen Makkum en Kromme Horne gelegen zeedijken laten verhogen. De indieners van het verzoekschrift wilden ook het ten zuiden van Kromme Horne gelegen dijkvak bij Gaast in betere staat gebracht zien. Als de dijk niet wordt verhoogd, zo schreven ze: Sullen wi de kostelijke wei en bouvelden, bi sulken hoogen vloedt als wi Gehadt hebben aan de baaren der see Geoffert moeten worden, want geen dijk, geen paal is in staat het waater te doen steuten voor sulke vloeden, geen dijks Gedeputeerden nochstrantmeester, nog een groote meenigte van menschenhulpe, nog schermen zijn in staat Alwat se ook aanwenden al wat se Weeren ons voor Inbreuk te bevrijden, hairen rijsen ons ten berge, siddering en bevinge omvangt onse lendenen, doodtsangsten omvangen onse sielen, als wi eensdeels denken aan de Gevaaren die wi al hebben uitgestaan. Wi herdenken nog met ontroeringe het jammerlijke Gesigte, van den wakkere waaterhelden, die welke aan de Armen toe in het waater hebben gestaan, om de Gaaten te helpen, Geen minder echter Grijpt ons aan, als wi anderdeels denken aan het Gevaar dat onse dorpen, Grietenije Landen, en andere Grietenijen over het hooft hangt. Niet een nagt konnen wi in het winterseisoen gerust ons op onse bedden slaapen, als wi de wint hooren sterk blaasen, en verneemen dat het waater iets meer als gewoons vloeijt en aanwast, want wi leggen op de swakste en Gevaarlijkste hoek (*). Het verzoekschrift hielp. Wel moesten de inwoners van Gaast en omliggende dorpen nog een paar jaar geduld hebben, pas in 1725 werd het dijkgedeelte bij Gaast verhoogd. Bovenstaande brief illustreert de voortdurende angst waarin kustbewoners in vroegere tijden leefden, achter hun vaak te lage en slecht onderhouden dijken. Een angst die maar al te re?el was, want dijkboorbraken waren bepaald geen zeldzaamheid. Vooral de eerste eeuwen na de aanleg van de dijken. Sommige bewoners en kloosterlingen ondervonden zoveel schade en overlast dat men zich weer terugtrok op een terp. Op de terp voelde men zich veiliger dan op het vlakke land achter de dijken. Na een eeuw, in februari 1825, had men weer een stormramp. J. van Leeuwen schreef In 1826 een boek ?Geschiedkundig tafereel van den watervloed en overstromingen in de provincie Vriesland? over deze stormramp. Op 3 februari 1825 begon het te stormen en Van Leeuwen schreef in zijn boek: "bulderde de storm met eene gelijke kracht, en het woest, verdelgende element joeg zijne hemelhooge baren tegen elkanderen op, om met vereend geweld de dijken weg te beuken". De toenmalige strandmeester van het waterschap Wonseradeels Zuider Zeedijken J. A. van Scheltinga hield tijdens deze ramp een dagboek bij. Hij woonde in Gaast en had naast zijn functie als strandmeester (dijkspozichter) ook nog een aantal bezittingen en landerijen in en buiten Gaast. In zijn ?dagboek? stond het volgende: Nimmer heeft men het water in zulk een korten tijd zoo ontzettend en verschrikkelijk zien wassen (?.). Vrijdag den 4e dito ?s morgens om 10 uren, was de wind West Noordwest en Noord West met aanhoudend woedend storm, en toen bespeurde men de hoogst en ook bij menschen geheugen nimmer gehoorde vloed van 15 voeten (?meter). Lucht en Zee scheen zich als het ware te hebben verenigd, en te zamen gespannen om het aardrijk te verdelgen, althans was er van de dijk en palen niets te zien, alles was door de golven bedekt en stroomde met de felle dijning zelfs tusschen de Workumer Hek en Gaast over de dijk naar binnen, en van Gaast tot aan Makkum liep het zelve geregeld wel twee voeten over, zware drijvende balken en wrakken werden over de dijk naar binnen gesmeten en dreven alzoo weg; ook is er een kleine kabeljauw te Gaast opgevischt, die over de dijk was geslagen. |
Wie waren nu de kustbewoners, die deze brief aan de dijkgraaf hebben geschreven? |
Wat er precies staat, leest u hieronder: En weder Respectijve Leedens van het E Dijksgeregt van uwer hoog Ed. Welgeboorene ingeseetenen van den dorpe Piaam, Gaast en Ferwolde soo als het geblijkt uit deese ondergeschreevene handen en hantmerken |
Hieronder volgen een aantal wetenswaardigheden van een aantal ondergetekenden met als aantekening, dat de namen niet altijd eenduidig werden weergegeven in de archieven: Dominee van Gelder (VdK = Voorganger der Kerk) van Gaast-Ferwoude, Van de nog niet genoemde namen zijn, voor zover we kunnen nagaan, geen gegevens gevonden! |
Verantwoording van dit artikel: * Bovenstaand artikel is overgenomen uit het boek "De Dijk op Hoogte" een uitgave uit 1993 van Waterschap Friesland ter gelegenheid van het op deltahoogte brengen van de Friese zeedijken. De schrijver is Harry Raad en hij heeft deze brief opgenomen in het hoofdstuk over "stormvloeden en dijkbreuken" op de bladzijden 48 en 49. |