De moord op Kromherne
|
Woord vooraf door E.S. de Jong in 1971. Kromherne is de naam van een bocht, die vroeger de zeedijk maakte tussen Piaam en Gaast. Nu is de zeedijk wat verlegd en rechtgetrokken, maar het verloop is nog wel te zien in de naastgelegen weg. Nog altijd zijn er mensen, die er bij nacht en met onguur weer, tenminste als het erg mistig is, maar liever niet alleen langs gaan. De ouderen onder ons weten nog te vertellen, dat er op de palen aan de zeekant een paar rode verfstrepen stonden. Dit was een onheilsplek. Het spookte er. In de oorlog heeft men de palen als brandhout gebruikt, maar het verhaal gaat nog altijd rond. | ||
Dit verhaal is natuurlijk niet zomaar in de wereld gekomen.
Op Kromherne moet voorheen een dienstmeid zijn vermoord. Het is al lang
geleden, maar het wordt nog altijd doorverteld. Niemand weet echter meer
hoe het precies zat. Bij toeval kwamen wij dit oude verhaal ergens tegen. Uit vergeelde documenten hebben wij het opgediept. Het bleek, dat het niet op fantasie berust maar op waarheid. De oude processtukken zijn er nog. Wij vonden het wel zo’n wonderlijk verhaal, dat wij het in het Fries hebben uitgewerkt en naverteld. Wij hebben het niet mooier gemaakt dan het is, maar ook niet fantastischer, want het is al erg genoeg. |
||
De moord op Kromherne
(het verhaal) |
Het is op de middag van de 25ste november 1762. De huishouding
van boer Barend Feikes te Piaam zit aan tafel voor het middageten.
Opeens wordt de voordeur opengesmeten. Een vreemde vrouw,
geheel in de war, stuift de kamer binnen. Ze heeft hard gelopen en is erg uit haar doen. Ze is bijna buiten adem en heeft nog amper lucht om een woord uit te brengen. Barend geeft haar een stoel en de boerin is al onderweg voor wat drinken. Als de vrouw wat is bekomen van de ontreddering, vertelt ze, bij stukjes en beetjes, dat ze op de zeedijk een eind buiten Piaam, bij Kromherne, een vrouwspersoon heeft zien liggen, die naar het lijkt vermoord is. Zij is van de Pingjumer kant en op weg naar huis, maar toen ze het lijk zag, is ze verschrikkelijk bang geworden, bang omdat de moordenaar nog aanwezig kon zijn. Ze heeft de dode niet nader onderzocht, maar helemaal overstuur is ze hierheen gevlucht om hulp. Tussen Gaast en Piaam is ze niemand tegen gekomen. Het is echter te mistig om ver te kunnen zien: bijna moordenaarsweer. Die verschrikkelijke ontdekking daar in het ruime veld maakte haar angstig en klein. Toch is ze zo hard als ze kon bij de dijk langs gelopen, tot ze hier in de bewoonde wereld kwam. Het anders altijd zo vreedzame middagmaal is door deze ontreddering raar verstoord en van eten komt dan ook niets meer. Nog voordat de vrouw haar verhaal heeft verteld, is boer Barend al overeind gesprongen, heeft zijn oudste zoon een wenk gegeven en elk met een grote knuppel gewapend, lopen ze de zeedijk op om zelf met eigen ogen te zien wat er waar is van dit wonderlijke verhaal, waar de Pingjumer vrouw zo van overstuur en totaal in de war was. Ze lopen nog maar net een stukje op de zeedijk toen ze een jongeman tegen kwamen, onverzorgd, geschonden en versleten kleren, een landloper zo te zien. Als ze dichter bij komen blijkt dat het een Jood is, die zodra hij hen ziet een deemoedige houding aanneemt, de hand ophoudt en loopt te schooien voor een aalmoes of een gift. Bescheiden vraagt hij hoe ver het nog is naar Makkum. Barend Feikes neemt amper de tijd, geeft hem een kort antwoord en gaat vlug verder, de kant op van Kromherne, waar de zeedijk tussen Piaam en Gaast een behoorlijke bocht maakt. | ||
Ondertussen is de andere zoon, Anske, naar de buurlui gehold en
heeft daar verteld, dat er misschien iemand vermoord is op de
zeedijk. De buurman, Gerrit Engberts is naar Bolsward voor een
boodschap, maar zijn echtgenote pakt aan. Ze roept de knecht,
Jacob Sibolts en samen gaan ze met gezwinde pas naar de zeedijk om
te zien wat er waar is. Al gauw komen ze de bedelaar tegen, de vreemdeling, die zodra hij hen gewaar wordt, nederig de hoed in de hand neemt en weer deemoedig om een zakcent vraagt. Vrouw Engberts ziet hem scherp aan en vraagt recht op de man af: “Heb je op de zeedijk ook een dode vrouw zien liggen?” De man ziet nogal verbaasd en vraagt in een gebroken taaltje: “Wat zegt de vrouw? Nee ik heb niets gezien.” “Maar je bent toch langs het pad van de zeedijk gekomen?” maakt de vrouw hem nog eens duidelijk. Zij vertrouwt het niet. “Nu wat zou dat? Ik heb immers al gezegd dat ik niets heb gezien.” Hij is nogal verwonderd. Of doet hij maar alsof? “Waar is jouw thuis? Waar kom je vandaan en waar ga je naar toe?” wil de vrouw nog weten. “Waar ik vandaan kom? Uit Duitsland, mevrouw. En ik moet naar Harlingen,” is het antwoord. “Uit Duitsland? Dat kan ik aan jouw tongval anders niet horen. Uit welke streek dan? “ Ze houdt maar aan. “Welke streek”, mompelt de Jood. “Uit Frankfort, moedertje, uit Frankfort.” “Aan de Oder of aan de Main?” “Aan de Main, mevrouw. Maar hoe ver ben ik nog van Makkum en moet ik de zeedijk houden?” “Ja, de zeedijk maar aanhouden, dan is het nog ongeveer een halfuur.” “Mooi, dank u wel, moedertje, het beste, goede reis.” Hij zet zijn hoed weer op en beent verder. Er zit vaart in, hij wil opschieten, zo doet blijken. Vrouw Engberts en de knecht kijken de bedelaar nog even na. Een ogenblik en zijn gestalte vervaagd en is niet meer te zien in de dichte mist. Als hier maar niet meer achter zit. Ze vertrouwen de zaak niet. Dan gaan ze weer verder naar het zuiden. “Die kerel vertrouw ik niet,” zegt de vrouw, “hij heeft ook wat vreemds in zijn spraak, vind ik.” “Het kan ook komen door het mistige weer, maar ik hoorde aan zijn tongval dat hij niet uit de kontreien van Frankfort komt. Vroeger heb ik in de ‘Wite Earn’ gediend en daar kwamen vaak Duitse kooplieden vanuit die omgeving, maar zij praten heel anders.” “Het wil er bij mij ook niet in, vrouw. Denk maar aan de oude koopman Nathan Mozes van Bolsward. Die is als jongen ook uit Duitsland gekomen, maar die spreekt op zijn oude dag nog altijd even krom.” “Die schooier dacht zeker: die Friese boerin kan ik wel om de tuin leiden, ik zal haar maar wat wijsmaken, wat weet die nu van Duitsland, en dan vooral van Frankfort. Maar daarvoor heb ik te lang in het hotel gediend.” “Mij dunkt, het is door en door schandelijk dat zo’n nette jongeman hier loopt te schooien,” redeneert Jacob. “Ja Jacob, wij weten nog niet wat er aan de hand is, maar als wij met meerdere mensen waren geweest, dan hadden we hem wel wat meer onder druk kunnen zetten.” “Was dat niet wat gevaarlijk geweest, vrouw? Wij weten nog niet eens wat er gebeurd is. De vrouw die daar moet liggen, kan ook wel een beroerte of toeval hebben gehad en als wij dan de toeschouwers aanpakken, dan zou hij dat later kunnen vergelden, door ons een loer te draaien. Dat volk is niet te vertrouwen en het is maar het beste hen tot vriend te houden.” “Daar heb je gelijk aan Jacob. Ze kunnen ‘s nacht een huis in brand steken, zo als dat de vorige winter ook te Parrega bij een boer is gebeurd, die een nachtbedelaar van zijn erf joeg, “ antwoordt de vrouw tijdens het lopen. “Als de vrouw vermoord is, verdenk ik de Jood en als hij deze daad heeft verricht, zal hij ons niet ontkomen, politie Monsma en zijn mannen zullen hem dan weten te vinden.” |
|
Als de mensen horen, die hier en daar groepjes vormen, dat het
Antsje is , is men erg met haar lot begaan. Die knappe jonge meid,
dat mollige kind! Er gaat een huivering door de rijen.
Sommigen mensen maken zich erg kwaad. Als vrouw Engberts aan het vertellen
slaat , komt ook de ontmoeting met bedelaar aan de orde. Ze
houdt het niet stil, ze vertrouwt het niet. Hij kon wel beweren, dat
hij nergens van af wist, maar…… Geen enkele Piamer heeft de schooier
gezien. Enkele schoolkinderen vertellen, dat hij onder langs de dijk
ging, de kant van Makkum op. |
Een grote groep mensen verzamelt zich nu om hem heen, maar dan
komt er een veldwachter tussen de menigte door, die de zwerver
vermaant mee te gaan naar het rechtshuis. Hier wordt hij door de
dorpsrechter flink onderhouden, maar hij houdt zich van de
domme, zodat die niets aan de weet komt. Toch wordt hij
vastgehouden, terwijl de plaats delict nader onderzocht zal worden.
Bij het verhoor geeft de Jood toe dat hij David Elias heet, dat hij
27 jaar oud is en geboren is in Amsterdam. Sedert lange tijd houdt
hij zich op in het Oost-Friesland. Tenslotte is hij door Groningen
naar Friesland gereisd. Handwerk heeft hij nooit geleerd
wegens zijn ongemak. Hij was wat kortademig en dat maakt hem
niet zo geschikt om met zijn handen de kost te verdienen.
Zodoende moet hij klaplopen en leven van hetgeen hij krijgt. Hij is
eerst een week of drie in Leeuwarden gebleven bij een volksgenoot,
Zadock Abrahams. Daarna is hij naar Hindeloopen gegaan, en
daar is hij gebleven vanaf begin november. In het stadje en in de
omgeving leefde hij van de gaven, die de mensen uit medelijden hem
hebben toebedeeld. Iedere avond kwam hij weer in het stadje
terug. Deze morgen was hij al vroeg, om 8 uur al, vertrokken. Hij was via Workum gereisd en had even Gaast aangedaan. Zijn doel was om door te reizen naar Harlingen en daar in de haven werk te zoeken. Misschien dat hij daar ook een boot kon vinden die hem naar Holland kon brengen. Bij hoog en bij laag beweert hij niets te weten van de vermoorde jonge meid. Hij heeft onderweg ook niets gezien…….. | ||
Het gerecht ging diezelfde middag nog naar Piaam. Op Kromherne
wordt alles nauwkeurig onderzocht. Men ontdekt niet meer dan wat
Barend Feikes en vrouw Engberts al hebben aangegeven.
Ook Theunis Jans, de boer waar de vermoorde meid diende, moet
een verklaring afleggen. Hij had Antsje met boter naar Gaast
gestuurd. Toen ze wegging, heeft ze haar schoenen met zilveren
gespen aangetrokken en een streng met kralen om haar hals
gedaan, kralen met een gouden slotje in de vorm van een kroontje.
Het slotje is nog niet gevonden, en ook bij het fouilleren van de
bedelaar is niets verdachts gevonden. De Jood blijft keihard
bij zijn verklaring, dat hij tussen Gaast en Piaam geen mens heeft
ontmoet, behalve dan Barend Feikes en zijn zoon en later vrouw
Engberts met Jacob, de knecht. Ondertussen raadt men aan om onmiddellijk een meting te doen van de voetstappen, die buitendijks in het spoelzand zijn gevonden. Dat kan het beste voor de vloed opkomt, want anders zouden ze uitgewist kunnen worden. Twee beëdigde personen gaan naar de zeedijk ten noorden van Kromherne. Ze hebben de schoen van de verdachte bij zich. Er wordt aan het onderzoek grote waarde gehecht, want de verdachte heeft niet verholen dat hij een klein stukje buiten de palen heeft gelopen. Een reden hiervoor kon hij echter niet geven. Bij het passen en meten blijkt, dat de schoenen die de verdachte bij zijn arrestatie droeg, precies passen in de voetstappen die in het spoelzand zijn achtergebleven. |
Het provinciaal gerechtshof is ondertussen van deze moordzaak op de hoogte gesteld en zo wordt Elias Davids op last van de procureur-generaal van de provincie Friesland overgebracht naar de gevangenis, het Leeuwarder Blokhuis. Er komen geen nieuwe bezwarende omstandigheden bij. En die er al zijn, spreken niet in zijn voordeel, maar zijn voor het gerecht ook geen sluitend bewijs. In de verhoren voor de procureur-generaal blijft de verdachte zichzelf. Hij houdt vol, dat hij op de zeedijk niets heeft gezien, dat verdacht zou kunnen zijn en dat hij van moord geen weet heeft. Het is niet onmogelijk dat hij op dat moment, toen de moord werd gepleegd, ergens op de dijk liep, maar hij heeft niets vernomen, dat hem verdacht voorkwam. Hij was er wel langs gekomen, maar had volgens zijn eigen zeggen, hoegenaamd niets vernomen. Het kan toch ook wel een ander zijn geweest die deze gewelddadige daad heeft uitgevoerd en in de mist een veilig heenkomen heeft gezocht. . | ||
De vrouw uit Pingjum heeft toch ook niemand gezien en die was als
eerste met het bericht van de moord gekomen. Vrouw Engberts en haar
knecht Jacob Sibolts hebben wel verklaard, dat hij nogal van
zijn stuk was, toen ze hem naar de moord vroegen, maar zou dat niet
iedereen zijn geweest bij het horen van zo’n verschrikkelijk feit,
te meer, toen hij vernam, dat ze hem er van verdachten. Hij
geeft toe dat het niet zo vreemd is dat ze hem er van
verdenken, tevens omdat hij een vreemdeling is en daar toevallig
voorbij kwam. Maar hij heeft het niet gedaan. Er is immers niets van
waarde of iets van het slachtoffer bij hem gevonden. Het pleit ook
voor hem, dat hij rechtstreeks naar Makkum is gereisd,
niettegenstaande dat hij heel goed kon weten dat ze hem konden
inhalen en dat hij bij wijze van spreken de dorpsrechter in de armen
liep. De meester van Ferwoude, Albert Winsemius, wandelt op een zondagmiddag, niet zo lang na de moord, met zijn buurman Hendrik Keimpema langs de zeedijk om bij Kromherne de plek te bekijken waar de vermoorde meid is gevonden. Ze lopen aan de onderkant van dijk. En als ze de plek zien waar het onheil is geschied, vervolgen ze hun reis achter de kistpalen want het is prachtig weer en de zon voelt warm aan voor deze tijd van het jaar. Ze hebben echter een paar honderd meter gelopen, als ze een oude linnen zak en een stuk touw bij de stenen zien liggen. De zak lijkt wel tussen de stenen uit getrokken te zijn. Het is een lap van linnen met een opgenaaide geldbuidel. Eén en ander brengt hen op de idee, dat deze vondst misschien wel in verband met de moordzaak gebracht kan worden, omdat ronddwalende landlopers meestal ook zo’n bedelzak droegen. |
Doch
in Mei 1752 was hier reeds Albertus Pierius
Winsemius, (Hij
moet wel een afstammeling van den beroemden Frieschen historischrijver en
professor der Franeker Academie Pierius Winsemius zijn geweest
zijn.) in 1760 schoolmeester Bart genoemd. De
meesters werden toen geregeld bij den voornaam genoemd: meester Willem,
meester Johannes, enz. Zijn vrouw was Agnietje Gelder, een dochter van Ds.
Bernardus Gelder, die van 1717 – 1759 te Gaast-Ferwoude stond. Den 4 Dec.
1765 werd boedel-inventaris gehouden ten huize van Albertus
Winsemius, schoolmeester te Ferwoude (Wonseradeel R. 5),
waarschijnlijk wegens overlijden der vrouw. In ’t voorjaar van 1766
vertrok hij daarop als schoolmeester naar Firdgum, waar hij in 1771
hertrouwde. |
Het zou kunnen zijn, dat dit de zak is van de Jood, die nog
altijd verdacht wordt van de moord en in Leeuwarden onder de ‘blauwe
pannen’ zit. Ze pakken de zak, die nogal vies is geworden, op en binden
deze opgevouwen aan de wandelstok om hem bij het gerecht te
bezorgen. Twee hele maanden zijn er ondertussen verstreken. Het onderzoek
van de rechter kan nog altijd geen uitsluitsel geven over het al of
niet schuldig zijn van de Jood. De gegevens zijn tot nu toe
niet toereikend om als bewijs te dienen. De rechter verzoent
zich er bijna mee, dat er geen vorderingen meer gemaakt zullen
worden in het boven water krijgen van de waarheid, tenminste nu
de verdachte onwrikbaar verklaard dat hij onschuldig is en al
een beetje gaat hopen, dat de rechter hem vrij zal laten wegens
gebrek aan bewijs. Na de bekentenis van moordenaar Elias Davids, werd door het provinciaal gerechtshof de doodstraf uitgesproken. Een grote menigte was getuige van de terechtstelling in Leeuwarden. |
|
||
|
In "Drijfhout's Nieuwsblad" uit 1933 stond
dezelfde rechtzaak onder de artikelenreeks: 'Oude rechtzaken in
Holland'. Echter het eind kreeg nog een aanvulling, die ik u niet
wil onthouden, uiteraard met de oorspronkelijke
tekst. Het behoeft geen betoog, dat Elias Davids door het Provinciaal Gerechtshof van Friesland tot de doodstraf werd veroordeeld. Twee dagen voordat de doodstraf aan hem werd voltrokken, vond men hem druk lezend in het Hebreeuwsch boekje. Gevraagd wat hij daarmede voorhad, zeide hij, dat twee jaren geleden zijn moeder was overleden, en dat hij tot op heden verzuimd had de gebeden voor de rust harer ziel te doen. Toen men hem de opmerking maakte, dat al had hij met de nagdachtenis zijner moeder zijn schuld vereffend, er toch een moord voor zijn rekening lag merkte hij op, dat de doodstraf, welke hij moest ondergaan, tot kwijting van deze misdaad diende en dat hij zich daarvoor dus niet in het minst bekommerde. Merkwaardig kalm onderging hij de doodstraf. |
Tot slot: De getoonde afbeeldingen zijn geleend van het inernet en uit het boekje van de KFFB. De afbeeldingen worden dus alleen gebruikt als illustratie. |
Histoarysk Wurkferbân Wûnseradiel |