Verdwenen watermolens bij Piaam-Gaast-Ferwoude De bronnen waaruit dit artikel is
ontstaan zijn: Wetterskip
Fryslân INLEIDING De volgende werken waren bij het waterschap
in onderhoud: HISTORISCH OVERZICHT In 1911 werd het waterschap opgericht. Het beheer over het waterschap kwam in handen van een drie leden tellend bestuur en een vergadering van ingelanden. Als doel van het waterschap noemde het reglement met name "het afvoeren van het overtollige water, het beschermen van de gronden tegen het provinciaal boezemwater" en het onderhouden van de daartoe nodige werken. Daarbij kwam dan het onderhoud van de Wonnebuursterreed en een opslagplaats aan de Djippert. De bemaling van het waterschapsgebied werd verzorgd door een gemaal aan de Walvaart bij Ferwoude. Aanvankelijk werd het gemaal door een dieselmotor aangedreven. In 1942 werd een elektromotor geïnstalleerd. Sinds 1917 droeg het waterschap ‘De Waarborg’ zorg voor het onderhoud van de waterkeringen. Wel verhaalde het de onderhoudskosten weer op het waterschap Gaast-Ferwoude. In 1938 werd de taak van het waterschap beperkt tot "het regelen van den waterstand". Het onderhoud van de Wonnebuursterreed werd afgestoten. De reed werd nauwelijks nog gebruikt, sinds de weg Ferwoude-Fokkemaoord een veel betere ontsluiting bood. Als gevolg van het streven naar concentratie van boezemwaterschappen werd het waterschap per 1 maart 1976 opgeheven. De rechten en plichten, bezittingen en schulden van het waterschap werden overgenomen door het nieuw opgerichte waterschap "It Marnelân". AFSLUITING |
|
De familie Algera
BOUWE BAUKES
ALGERA timmerman te Gaast
Advertentie op 11 september 1827 Een andere advertentie van 3 augustus
1855: |
In 1867 (Bouwe Baukes is dan 75 jaar) deed hij de timmerzaak over aan zijn zoon Sijtze Bouwes.
Foto rechts is van
|
||||
SIJTZE (BOUWES) ALGERA timmerman te Gaast In de akte van de Nationale Militie in 1852 is Sijtze van beroep
timmerknecht (waarschijnlijk bij zijn vader, die timmerman was) en
was hem "bij de loting ten deel gevallen No. 40 en dat hij
vervolgens door den Militieraad uit hoofde van broederdienst bij
plaatsvervanging in 1852, 1853 en 1854 telkens voor één jaar en in
1855, om dezelfde reden voor altijd van de dienst is vrijgesteld.”
Sijtze woonde met zijn gezin in Gaast Nr.14, nu Sânleane 2,
waarin hij de timmerzaak had en die zijn zoon Sijmon later overnam.
Kleinzoons Sytze, Douwe en Reinder zijn daar ook geboren. |
SIJMON BOUWE
ALGERA
timmerman, waterschapssecretaris-ontvanger, gemeenteraadslid en kerkvoogd Sijmon was een autodidact, hij leerde zichzelf het vak van timmerman. Hij ging na de lagere school met zijn broer Epeüs lopend van Gaast naar Bolsward, ongeveer 10 km, om te leren bouwtekenen. Er was toen geen straatverlichting, dus in de zomer, als het lang licht was, of in de winter, als het helder was of bij volle maan, was het lopen ’s avonds gemakkelijker. Hij nam op 25 april 1899 de timmerzaak over van zijn vader. De timmerzaak lag een kwartier lopen van het dorp Gaast. Hij schafte een motorfiets aan voor reizen naar Bolsward, Witmarsum en Makkum. Het was een motor van het type FN, met het nummerbewijs kenteken B-2340 (afgegeven tussen 1 april 1919 en 1 november 1920). Hij was de enige in het dorp met een motor. Deze moest eerst lang warmdraaien in de werkplaats voor de reis kon beginnen. Op een dag raakte hij met de motor in de Dijkvaart tussen Gaast en Workum. De motor werd later opgehaald met zijn zelfgemaakte boot. Na dit ongeluk heeft hij niet meer motor gereden. | |||
Eens per jaar maakte het gezin een dagtocht naar Amsterdam. Douwe
en Reinder reden bij hun ouders achter op de fiets naar Workum.
Daar werden de fietsen gestald bij particulieren, want er was
nog geen fietsenstalling. Vandaar gingen ze met de trein en de boot
van Staveren naar Enkhuizen en van daar naar Amsterdam (Artis,
Rijksmuseum en Panopticum (wassen beelden)). Een enkele keer maakte
hij met een boer uit Ferwoude een reis met trein en fiets, soms tot
aan Königswinter, onder Keulen. Hij deed de timmerzaak in Gaast over aan zijn broer Epeüs.
Hij wilde ander werk, meer administratief of in de politiek. Hij
heeft gesolliciteerd als dijkopzichter. Hij kende dat werk door zijn
functie als ontvanger bij het waterschap Gaast-Ferwoude en als
postbode. Hij is eigenlijk te vroeg gestopt met werken,
waardoor ze het lang financieel krap hadden. | |
|
Kadastrale kaart van HISGIS De kadastrale kaart uit 1832 van dit gebied biedt uitkomst voor
de plaatsbepaling van de verdwenen molens. Uitgezonderd enkele
bodemvondsten kan men van de watermolens bijna niets terugvinden.
| ||
Molentypes die in dit gebied
voorkwamen. (de foto's van onderstaande molens dienen als voorbeeld en hebben niet in dit gebied gestaan) |
||
De weidemolen bij A |
De Amerikaanse windmotor bij A | |
Spinnekop bij B, J en K | ||
Monniksmolen of Muonts bij C, D, E, F, G H en I |
Overzicht van de watermolens, aangeduid met de letters A t/m K Molen A: een poldermolentje aan de
Dijkvaart richting Makkum. Gebouwd na 1850 en verdwenen
voor 1930. Het molentje bemaalde een kleine strook land langs
de zeedijk. Zijn functie was die van weidemolen. De weidemolen was
net als de spinnekop eigendom van de boer. Een vierkante
onderbouw met een boventafel als onderzetel. Het draaibare bovenhuis
rust op de onderzetel en wordt op zijn plaats gehouden door een
koker. Dit type had geen bediening nodig, omdat door de grote
windvaan de draaibare kop altijd goed op de wind staat.
| |||||||||||
Molen B: Een windmolen van het type Spinnekop. Eigenaar Marten W. Steensma, assessor gemeente Wonseradeel. De molen stond aan de noordkant van de gemeenschappelijke weide van Gaast op het Hoogveld. De molen bemaalde de polder 9 (115 ha). Gebouwd in 1832 en verdwenen in 1850. De romp had een vierkante ondertoren met als kruiwerk een zetelkruier. Voor en nadelen van een zetelkruiwerk zijn: het kruit licht, maar de molen heeft tijdens het draaien de neiging tot wippen van het bovenhuis, vandaar de naam wipmolen. Molen C: Een windmolen van het type Monniksmolen (in het Fries Muonts) Eigenaar, erven van Tjalke Reinders van der Meer. De molen stond in de buurt van eindekooien tussen Piaam en Gaast. Gebouwd voor 1832, verdwenen na 1850. De molen was rietgedekt met een stenen onderstuk. Voor de waterverplaatsing werd een vijzel gebruikt en de romp was een achtkante bovenkruier. Deze molen bemaalde de polder 8 (35 ha). Molen D: Een windmolen van het type Spinnekop met als naam ‘Berouw’. Eigenaar Jan Arjens Scheltinga, strandmeester te Gaast. De molen stond ten zuiden van Gaast aan het eind van de Gaaster Indijk. Gebouwd voor 1832, verdwenen na 1930. Het was een molen met een vierkante onderkruier en een zetelkruiwerk en bemaalde de Gaasterpolder (135 ha). De molen wordt te koop aangeboden in een advertentie in de Leeuwarder Courant van 12 mei 1831. Om de molen te bereiken liep er een pad door de landerijen vanaf de huidige Zandlaan naar de molen. |
Molen E: Een windmolen waarvan het type niet bekend is. De naam is Wonnebuurster Polder. De molen valt onder het dorp Ferwoude en is voor 1832 gebouwd en na 1930 verdwenen. De eigenaar is Erven Rudolphus Muntz. De molen diende om de polder Wonneburen te bemalen welke een oppervlakte had van 230 ha. Molen F: Een windmolen van het type Muonts/Monniksmolen met als naam ’De Grote Molen’. De eigenaar was Broer Tjeerds Bakker, landbouwer te Ferwoude. De molen is gebouwd voor 1832 en in 1941 gesloopt. Met een stenen onderstuk, een romp gedekt met leipannen en de kap met zink. Het water werd verplaatst d.m.v. een vijzel. Beide roeden waren zelfzwichting (kantelbare schotten). De bovenkruier was achtkantig en het kruiwerk zat aan de buitenkant. De molen bemaalde met nog een andere molen de Fallingabuurster- en Aaltjesmeerpolder. De beide meren, meer poelen, mochten in 1644 van de Friese Staten drooggelegd worden. In de betreffende stukken werden de meertjes “de Meerkes om Oost van de Kercke tot Ferwolde” genoemd. Sinds 1718 had de Fallingabuurster- Aaltjesmeerpolder al een molen voor de bemaling. We weten dit omdat op een kaart van 1718 het de enige molen was die bij Ferwoude stond aangegeven. De laatste eigenaar, dhr. de Groot, liet de molen in 1941 slopen en gebruikte de onderdelen voor herstel van andere molens. Voordat er waterschappen waren werd de bemaling door één boer verzorgd of een paar boeren tezamen. De andere gebruikers betaalden dan een jaarlijkse bijdrage. Bij een wisseling van pachter moest de nieuwe huurder de molen overnemen tegen taxatiewaarde. Zie de advertentie bij molen D. In het begin van de 20ste eeuw kwamen hiervoor waterschappen in de plaats. De door wind aangedreven molen werd meestal vervangen door een gemaal en zo kon men de waterstand beter in de hand houden. Het waterschap Gaast-Ferwoude werd in 1911 opgericht. Met een oppervlakte van 460 ha en het grootste deel hiervan in Ferwoude. Er komt een stoomgemaal in de Walvaart en het gemaal wordt in 1913 feestelijk in gebruik genomen. Na Simon Couperus was vanaf 1919 Durk de Jong de ‘molenaar’. Door dit stoomgemaal was molen D aan de Gaaster Indijk en een aantal andere molens niet meer nodig. |
Grote molen Kleine Molen | ||
Het waterschap Fallingbuurster-Aaltjesmeerpolder werd
in 1917 opgericht met een oppervlakte van 150 ha Het waterschap
besloeg voornamelijk het gebied van het voor 1729 drooggemalen
Fallingbuurster- en Aaltjesmeer. Ook besloeg het waterschap het
gebied van de Ferwoudepolder, een uit de 17e eeuw daterende
droogmaking. Het bevat het laagst gelegen stuk land (-2,70
N.A.P.) van Friesland. Het waterschapsgebied werd voor 1917 bemalen door een drietal windwatermolens, t.w. ‘de Grote Molen’, ‘de Kleine Molen’ en de nog een kleinere molen van ‘de Gebroeders Jorritsma’. De eerste twee waren gezamenlijk bezit van de ingelanden. Het waterschap behield de ‘Grote’ en de ‘Kleine’ molen en deze bemaalden het gebied tot de 2de WO. In 1941 kwam er een elektrisch gemaal aan de Kleine Vaart te Ferwoude en konden de molens afgebroken worden. |
Molen G: Een
windmolen van het type Muonts/Monniksmolen met als naam ‘De
Kleine Molen’. De eigenaar, volgens het kadaster van 1832,
was Broer Tjeerds Bakker te Ferwoude. De molen is gebouwd in
1718 of eerder en in 1941 afgebroken. Het onderstuk was van steen en
de romp met riet gedekt. Het was een achtkante bovenkruier met
het kruiwerk aan de buitenkant. De molen bemaalde de Ferwoudepolder
van 50 ha, maar leverde ook zijn deel aan de Fallingabuurster-
en Aaltjesmeerpolder. De Bolswarder burgemeester P. Coopmans
voerde in deze molen proeven uit met een trechtermaler,
volgens een octrooi uit 1761. Zijn bevindingen waren goed, maar het
bleef bij deze ene poging om de maalwerking te verbeteren. Het
principe van Coopmans zijn uitvinding berustte op de
cetripetaalkracht, die het water tegen een kegelvormige wand omhoog
moesten jagen. |
Molen H: Windmolen van het
type Muonts/Monniksmolen met als naam Pypkenielpolder.
Rietgedekt en een stenen onderstuk. Model achtkante bovenkruier met
kruiwerk aan de buitenkant. De Pypkanielpolder had een
oppervlakte van 60 ha. Molen I: Windmolen van het
type Muonts/Monniksmolen en als naam Polder Meinschar. Volgens
het kadaster van 1832 was de eigenaar Hans Willem de Blocq van
Scheltinga. Molen J: Windmolen van het type
Spinnekop en werd de molen van Carel Pallandt genoemd. Gebouwd
voor 1832 en verdwenen voor 1950. De eigenaar was in 1832 Carel A.A.
van Pallandt. Carels administrateur was Pier J. Gosling, ontvanger
te Beers. Molen K: Windmolen van het type Spinnekop met een houtgedekt onder- en bovenstuk. De molen stond aan de noordzijde van de Djippert en was gebouwd na 1850 en verdween na 1932. Zijn opvolger was een windmotor. De romp was vierkant met daar bovenop een zetelkruier. De aandrijving werd op het laatst verzorgd door een tractor die de vijzel in beweging bracht. |
Waar de molens hebben gestaan op een kaart van 2012! |
Histoarysk Wurkferbân Wûnseradiel |