Uit de serie, de historie gaat door het eigen dorp. Ale Algra schreef "De Historie gaat door eigen dorp", I, II, III (1955, 1956, 1957), een bundeling van stukken die hij wekelijks schreef in het Friesch Dagblad over de geschiedenis van Friese gemeenschappen. Hij ontving daarvoor in 1960 de Joost Halbertsmaprijs. |
SCHETTENS EN LONGERHOUW Schettens en Longerhouw zijn door de schrijver in één artikel behandeld. De beide dorpen, die nu aan de beurt zijn, behoren tegelijk behandeld te worden, want geestelijk en kerkelijk zijn ze al eeuwen een tweeling geweest. Vandaag de dag zijn ze het nog. Schettens heeft daarbij in zekere zin het eerstgeboorterecht. Het is ook het grootst, maar Longerhouw kan er zich op beroemen, dat de pastorie van de Hervormde predikant de eeuwen door binnen zijn frontieren heeft gestaan. Beide dorpen zijn al op jaren. De terpen wijzen daar op. Ik moet er direct bijvoegen, dat er van deze arbeid der vaderen niet veel meer over is. De meesten zijn afgegraven, alleen die, waarop de kerken en de "buorren" zijn gebouwd, voor zover er in Longerhouw althans van buorren gesproken kan worden, zijn gespaard. De overige hoogten moesten dienen, om schrale gronden elders te verbeteren. Bij het afgraven zijn verschillende vondsten gedaan. Ik wil hier wijzen op twee prachtige voortbrengselen van aardewerk, een sierlijke geometrisch versierde pot op Bittens gevonden en een zgn. gladde gesmoorde pot. Beide zijn een aanwinst voor het Fries museum geworden. Natuurlijk kwamen er ook geraamten te voorschijn en voorwerpen voor huishoudelijk gebruik. Boeles, die prachtige afbeeldingen van de potten in zijn "Friesland tot de 11de eeuw" geeft, dateert beide uit de eerste of tweede eeuw na Christus. Een bewijs dus, dat hier een kleine 2000 jaar geleden al Friezen woonden. Nu ik het toch over vondsten heb, wil ik ook nog meedelen, dat een arbeider ruim 100 jaar geleden bij het graven van een dam een gouden munt vond, waarop de beeltenis van Rudolf van Diepholt, bisschop van Utrecht, voorkomt. Deze kerkvorst regeerde omstreeks 1430 en had als tegencandidaat Zweder van Kuilenburg. Er waren in die tijd twee pausen (de tijd van het Schisma) en beiden hadden een bisschop aangewezen voor het Utrechtse Sticht. Hield men het in deze delen van Friesland met de paus van Avignon, die Rudolf benoemde? De munt zou er op kunnen wijzen. De naam Schettens komt, voor zover bekend, voor het eerst voor in een schenking van 855 aan het klooster Werden in Duitsland. Er wordt dar van Scettanfurthi gesproken. Wat dat furthi betekent? Ds. van Tuiner zoekt misschien terecht verband met voorde, een plaats waar men door het water trok (zoals in Koevorden en Amersfoort). Er was in die tijd nog al wat water in deze streken. Ten zuiden van Schettens liep een slenk, die de Marne heette en die later door de Marnedijk, thans grotendeels nog als verkeersweg in gebruik, werd "bedwongen". De Schraarder vaart is een herinnering aan die "zeearm". Mag misschien de naam van de boerderij "het Fort" er ook nog mee in verband gebracht worden? Niemand kon opheldering geven over deze naam. Aan een versterking zal toch zeker niet gedacht mogen worden? De kerk te Longerhouw dateert volgens de Monumentenlijst uit de 13de eeuw, al is er door latere verbouwing vrijwel niets van het oude godshuis overgebleven. Dit moge voldoende zijn om aan te tonen, dat Schettens en Longerhouw en de buurtjes en terpen er om heen, zoals Bittens, Sotterum, Bruindijk. 't Fort en 't Groothof van Schettens al lang bewoond zijn geweest.
Afzonderlijk moet Osinga-state worden genoemd. Thans (1) is het een kapitale boerderij, eigendom van de heer D. Postma en bewoond door zijn schoonzoon, de heer A. v. d. Meer, die behalve boer drs. in de economie is. Eertijds was het een stins met dubbele gracht, die gebouwd is door Sybrand van Osinga, grietman van Wonseradeel. Zijn voorzaten hebben hier ook al gewoond, zoals blijkt uit de zerken in de kerk van Schettens. We zullen dan misschien ook het best doen. door te spreken van een herbouw of uitbreiding van het Osingahuis door grietman Sybrand. Seerp van Osinga, die in 1551 overleed, en zijn vrouw Jel Heerema, die in 1562 haar man in de dood volgde, hebben samen een zerk. Het zal hun zoon Jancke of Jaucke van Osinga geweest zijn, die in 1580 grietman van Wonseradeel werd. Zijn voorganger, die de Spaanse zijde hield, nam de wijk en daarom kreeg Osinga, die een aanhanger was van de partij van de vrijheid, het ambt. Hij kreeg de commissie van de Koning van Spanje, wordt er bij vermeld. Dit lijkt op het oog heel vreemd, maar wij moeten in het oog houden, dat Filips II nog niet was "afgezworen". Dat zou eerst een jaar later gebeuren en tot pl.m. 1580 hield men nog aan de fictie vast, dat de Spaanse koning de wettige heer was en allerlei benoemingen en besluiten werden op zijn naam gesteld, zonder dat de goede man er ook maar enige weet van had. Zo is het meest frappante voorbeeld, dat de Calvinistische universiteit te Leiden in 1575 in naam van de grootste vijand van het Calvinisme is gesticht. De nieuwe grietman heeft zijn functie maar drie jaar vervuld. Hij overleed in 1583 en werd opgevolgd door zijn zoon Seerp Osinga, genoemd naar zijn grootvader, die echter reeds in 1589 stierf. Ook hij ligt evenals zijn vader en grootvader in de kerk van Schettens begraven. Dan volgt de tweede zoon van Jancke van Osinga, de reeds genoemde Sybrand. Hij bekleedde het ambt tot 1623. Van de Osinga's is hij wel de belangrijkste geweest. In zijn grietenij deed hij veel voor de waterstaat. Vele tochten en sloten werden gegraven om de afwatering te verbeteren. Maar ook in het gewestelijk en landelijk bestuur nam hij zijn plaats met ere in, als dijkgraaf, lid van Gedeputeerde Staten en lid van de Staten- Generaal. Hij is gehuwd geweest met Atke van Aggema en eerder met Luts van Scheltinga. Een zeer fraaie zerk dekt het graf van hem en zijn tweede vrouw. Hun afbeeldingen staan bijna levensgroot op de zerk. Hij is afgebeeld als krijgsman met de hand rustend aan het zwaard, "zij heeft de handen gevouwen onder biddend opzien met het gelaat vol uitdrukking". Op het blad van het attribuut van de dood, de zeis, staat: "Aanziet de Tyt". En verder staat aan de voet van de afbeeldingen:
Op een andere steen staat deze belijdenis:
In het geheel zijn er 16 zerken, de meeste van Osinga's, o.a. van Anna van Osinga, Beits van Osinga, weduwe van Sytte van Hania en verder van Schelte van Aysma en Tymck van Osinga. Osinga-state is door dit huwelijk van Schelte van Aysma en Tymck van Osinga in de familie van eerstgenoemde overgegaan. Men zou het concluderen uit het feit, dat in 1722 Hotze van Aysma op Osinga woonde. Sybrand is als grietman niet door zijn zoon opgevolgd. Hij had wel een mannelijk oir, maar deze Syts of Sytse werd grietman van Doniawerstal en vestigde zich te Langweer, waar ook zijn zoon Sybrand, genoemd naar zijn grootvader, resideerde. Op den duur is Osinga tot boerderij vervormd, waarschijnlijk omstreeks 1743. Het is verschillende malen verbouwd, b.v. in 1861, toen Y. C. de Haas er woonde en ook nog in de periode van de tegenwoordige eigenaar. De brede gracht en het grote erf wijzen nog op de "voorname afkomst". Bij de verbouwingen kwamen steeds grote hoeveelheden oude steen te voorschijn en in zijn vorige gedaante had de foarein zeer brede deuren en dikke muren met schietsleuven. Mevr. Postma toonde me nog een scherf, die pas gevonden was, die het jaartal 1581 droeg. Het zal van een kruik of bierpul geweest zijn, waaruit eens Jancke, Seerp of Sybrand hebben gedronken.
Op Filens woonden tenslotte mannen uit het vermaarde Aylva-geslacht, maar dat is bij Witmarsum al ter sprake gekomen. Dit Filens is, zoals me door een vriendelijke ambtenaar van de gemeente werd meegedeeld, eerst veel later bij Schettens gekomen, zodat de bewoners zich niet kunnen beroemen op het feit, dat er ook, - althans mannelijke - Aylva's binnen hun dorpsgebied hebben gewoond. De op het kaartje nog aangegeven boerderijen Groot- en Klein Marwerd en Groot- en Klein-Klaver vallen binnen de klokslag van Bolsward en zijn alleen maar volledigheidshalve opgenomen.
Ik wees er al op, dat in de 13de eeuw te Longerhouw een kerk werd gebouwd. Dat is dus 700 jaar geleden. In 1757 was deze kerk bijna onbruikbaar en vervallen. Daarom werd zij geheel ommetseld en vernieuwd, ook inwendig, zodat van het oude gebouw praktisch niets anders overbleef dan de fundamenten. De 24ste april 1757 kon de kerk weer in gebruik worden genomen. Dit geschiedde in een dienst, geleid door ds. Joh. Lantens, die bij die gelegenheid sprak over Zacharia 1 : 16. De toren met zadeldak is gebleven, hoewel ook hieraan heel wat gedokterd is. Volgens sommige deskundigen is hij zelfs daarbij ernstig geschonden. De zadeldaktoren van Schettens heeft geen stand gehouden. In de vorige 211 eeuw, toen het mode werd om de oude Friese torens door vaak stijlloze spitse gevaarten te vervangen, is ook het offer aan de mode gebracht, te Schettens. Misschien was de oude toren ook wel bouwvallig geworden. In 1816 althans werd hij afgebroken. Voorlopig nam men in het dorp genoegen met een houten spitsje, in de trant als dat in Exmorra. Maar in 1877 werd een "echte" toren gebouwd, de tegenwoordige, terwijl in 1865 de kerk geheel werd vernieuwd. In een gevelsteen leest men: De 24 July 1865 is de eerste steen aan deze kerk gelegd door Hendrik Tjeerds de Jong, als kerkvoogden waren Tjeerd D. de Jong, Jan D. de Boer, Auke I. de Witte en als predikant D. J. Westerloo. We zullen drie van deze namen wel meer tegenkomen. Als merkwaardigheid kan nog vermeld worden, dat in Schettens in de toren nog een helm en degen bewaard worden. Vroeger schijnen er ook pieken geweest te zijn, maar deze tekenen van strijd zijn uit het huis des vredes verdwenen. De baar van Longerhouw is merkwaardig door een versje, dat er op geschilderd staat en dat afkomstig is van Broer Johans van Abbema:
En verder is de preekstoel in Longerhouw een juweeltje van snijwerkkunst. Op de vijf panelen is als het ware het geloof in de levende Heiland afgebeeld: Zijn geboorte, kruisiging, opstanding, hemelvaart (of de uitstorting van de H. Geest), en wederkomst. In de Roomse tijd had elke kerk een eigen herder of herders. Het kleine Longerhouw had zelfs een pastoor en een vicaris, van wie de een 110 en de andere 80 goudguldens per jaar verdiende. Erg druk zullen ze het niet gehad hebben. Ook Schettens had meer dan één geestelijke. Na de Reformatie werden de beide dorpen kerkelijk gecombineerd en dat is zo gebleven tot de huidige dag. ût Moat sahwet lyk op as twa ût deselde pot tarre", zei een 50 jaar geleden iemand tot Hepkema, toen hij de dorpen bezocht, en inderdaad betaalden lang (nog?) de kerkvoogden van elk dorp de helft van het domineestractement. Mej. Scheepsma toonde me nog het klad van een soort beroepsbrief van een 100 jaar geleden, waarin dit "half om half" werd vastgelegd en tevens bepalingen waren opgenomen omtrent de kerkvoogdijwagen en het vervoer van de dominee naar Schettens, als hij daar preken moest of wanneer hij ter classisvergadering werd geroepen. Er zijn nu nog twee kerkvoogdijen, maar er is één kerkeraad en de ene zondag worden twee diensten te Schettens, de andere twee samenkomsten te Longerhouw gehouden. De pastorie staat, zoals ik al opmerkte, te Longerhouw. Op borden zijn in Schettens de namen van alle predikanten, die de gecombineerde gemeenten hebben gediend, vermeld. Naar ik meen is dit het werk van wijlen Roedema, een man die veel van de historie van Schettens en Longerhouw wist. Hij is enkele jaren geleden gestorven(2), en het is te hopen dat zijn aantekeningen worden bewaard. De eerste predikant, die omstreeks 1600 het Evangelie der Reformatie predikte, was Willem Jurjens, of Wilhelmus Georgië, zoals hij zich naar de geest van die tijd noemde. Het is niet nodig om al de predikanten, die hem zijn opgevolgd, te vermelden. Vaak zijn het figuren, die verschijnen en ook weer heel vlug verdwijnen. Sommigen bleven maar twee of drie jaar. Ik doe dan ook maar een greep. Na ds. Jurgens kwam Joh. Schotanus, een loot uit het geslacht, dat in de 17de eeuw heel bekend geworden is in ons gewest. Ds. Petrus Eilhhemius en zijn broer Abraham Daniël Eilshemius waren uit Oost-Friesland afkomstig, waarheen hun vader in de dagen van Alva was gevlucht. Naar het dorp Eilsheim in het Embder gebied hadden de vader en de zoons zich genoemd. De broers dienden de kerk van Schettens-Longerhouw resp. van 1620-1623 en 1624-1627. De opvolger, Corn. Fabius, stond hier van 1631-1643. In laatstgenoemd jaar werd. hij gedwongen emeritus, volgens sommigen wegens kindsheid, volgens anderen omdat hij blind geworden was. Hij kreeg nog een jaar salaris en moest in 1644 de pastorie ontruimen. Dan volgen vier predikanten, die alle vier in Longerhouw zijn overleden, n.l. Eteus Terwold (1644-1668), Jacobus Steenwijk, die het 57 jaar volhield (!), n.l. van 1685-1741, ds. Joh. Lantinga, die wij al ontmoetten als "kerkinwijder" van Longerhouw (1743-1785) en ds. Joh. SardonJ (1786-1809). Ds. Joh. Aggeues Lemke volgde laatstgenoemde op in 1809 en bleef tot zijn emeritaat in 1834. In 1841 kwam kandidaat Theodorus Coenraad Koek Belanus van Assen (Assen behoort ook bij de naam), die in 1847 naar Arum vertrok. Hij behoorde - evenals zijn voorgangers - tot wat men graag noemde "liberale" richting, wat in de praktijk neerkwam op het propageren van de theologie van prof. Hofstede de Groot, een richting, die "de verheven zedeleer van Jezus" in de plaats schoof van het Evangelie der verzoening. Maar dan komt na het vertrek van de dominee met de lange naam een jonge kandidaat, Jan Wouter Felix. Hij was in 1824 te Leiden geboren en ontving in zijn geboortestad ook zijn theologische opleiding. Het was in een tijd dat op de universiteiten openlijk de afkeer van de orthodoxie werd geleraard. Eén der professoren, van wie de student Felix onderricht kreeg, sprak: "Goddank, mijne heren, binnen 25 jaar is de laatste van de domme orthodoxen gestorven en zijn we ze allemaal kwijt". Hij zal niet gedacht hebben dat er onder zijn studenten één zat, die van onberekenbaar veel zegen is geweest voor de instandhouding van de oude waarheid, die in Gods hand het middel is geweest, dat in een groot deel van Friesland nieuw leven kwam. Op 23-jarige leeftijd deed hij zijn intree te Longerhouw en Schettens. Ds. Knap van Heeg bevestigde hem en men leze maar eens na de humor van dr. Wumkes, als hij de heen en terugreis van Ds. Knap met Baukebaas beschrijft. Al spoedig ging er een geweldige roep van de jonge dominee uit en van heinde en ver kwamen de heilbegerigen, die thuis stenen voor brood kregen. Elke zondag zag men wagens, soms met 16 mensen er in, en een groot aantal sjezen en andere voertuigen. Er was geen herberg en daarom sloeg men uit bij een paar boeren. In twee koffiehuizen bleven de kerkgangers van elders over. Vaak moesten ze buiten zitten en "simmerdei klonk ljeaflik dan fan ûnder de apelbeammen it psalmsjongen oer it gea". Ds. Felix maakte die naam niet door grote welsprekendheid, maar hij zocht zijn kracht in het eenvoudige evangelie. Leraar en gemeente eenvoudig, arm en deemoedig aan de voet van het kruis! Dat was zijn devies. Dr. Wumkes vertelt, dat hij zelf later Longerhouw zijn tweede academie noemde, niet alleen omdat hij hier veel studeerde in de beste gereformeerde schrijvers, maar ook omdat hij gevormd werd door de omgang met mannen als Jan Piers Eringa van Edens, Sjoerd Vellinga
van Hennaard, Dirk Noordmans van Allingawier en de beurtschipper Rinse Kracht uit Leeuwarden. In 1851 vertrok hij naar Opheusden, maar geen twee jaar later was hij al weer in Friesland en volgde ds. Knap te Heeg op. Toen is op zijn initiatief te Leeuwarden de Vereniging van de Vrienden der Waarheid opgericht (21 sept. 1854), die van zo ontzaglijk grote betekenis is geweest voor het Réveil in Friesland. Men leze en herleze toch het boek van dr. Wumkes over deze periode, over de mannen, die op het gebied van kerk en school de strijd aanbonden met de "tijdgeest" en bijzonder over het werk van ds. Felix in dezen. Hij en zijn vrienden kwamen op tegen de verachting van de belijdenis der vaderen, die zo duidelijk uitkwam bij het beroep en de intrede van dr. Meyboom van Groningen in Amsterdam, de directe aanleiding tot de actie van Felix. Ds. Felix werd opgevolgd door ds. W. Sijpkens, die met zijn broer G. J. Sijpkens ook een steunpilaar van de Vereniging van de- Vrienden der Waarheid was. Hij is echter reeds na twee jaar naar Scharnegoutum vertrokken. En toen kregen Schettens en Longerhouw weer een ,liberale' dominee, n.l. D.J. Westerloo. Het was nog in de tijd van de florenen en de "ligging" van de grondbezitters gaf de doorslag bij de beroeping. Verrassingen waren dan ook niet uitgesloten. Baron van Palland Keppel, die veel grond in Schettens bezat, had een grote invloed en hij was niet op de hand van de actieve orthodoxen. Zo verklaarde hij zich tegen elke subsidie van de kerk aan een Christelijke school en als hij dit verklaarde, dan was men haast zeker van een nederlaag als het verzoek zou komen. Ds. Westerloo was ook tegen de Christelijke school, die in zijn dagen toch tot stand kwam, zoals we nog zullen zien. Maar al had men dan nu een heel andere leraar dan ds. Felix of ds. Sijpkens, hun werk bleef. De invloed ging niet weer verloren en het optreden en ijveren van mannen als Tjeerd de Jong, Jan de Boer en Douwe Scheepsma is mede een vrucht geweest van het werk en de vorming van ds. Felix. Zij hebben op kerkelijk gebied en op het terrein van de school veel verricht. Scheepsma was jarenlang een van de weinige rechtse leden van de Raad van Wonseradeel, die een 100 jaar geleden berucht was om zijn liberaal egoïsme, en tot voor de Raad van State verdedigde hij het standpunt "der verdrukte minderheid". Ds. Westerloo vertrok in 1879 naar Arum en dan gaan Schettens en Longerhouw weer "om". De tijd der floreenrechten was trouwens voorbij. De gemeenten werden mondig en nu was het niet te verwonderen, dat er weer mannen in de geest van ds. Felix kwamen. In 1880 deed ds. J.F.L.A. de Jagher intree, een warm aanhanger van de gereformeerde beginselen. Hij bleef tot 1882. Van de rij der predikanten, die na hem kwamen, noem ik hier nog ds. B. Dijkstra (1910-1921), ds. G. v.d. Hoeven (1922-1928), ds. Th. Kloek (1928-1945), ds. J.A. Geldermans (1945-1947) en dr. A.J. Visser (1948-1956), die wegens zijn grote kennis en bekwaamheid de kansel voor de katheder verwisselde. Thans heeft ds. W. Hoogeboom de zorg voor de ruim 200 Hervormden in Schettens en Longerhouw.(3) De eenheid van de Vrienden der Waarheid te Schettens en Longerhouw in de vorige eeuw heeft geen stand gehouden. De doleantie bracht scheiding tussen hen, die in de jaren 1886 en daarna Kuyper volgden of de zijde van Felix kozen, die na enige aarzeling met de beweging, die op een breuk met de kerkelijke organisatie aanstuurde, niet meeging. Hij was toen al jaren in Utrecht, maar als er moeilijkheden of conflicten waren, dan vroeg men in de kringen van de Vrienden nog steeds: "Wat zegt Felix er van?" In de dagen van de doleantie werd door voor- en tegenstanders beiden met argumenten van Felix gewerkt, wel een bewijs, welk een grote invloed hij in ons gewest op kerkelijk terrein heeft gehad. In Schettens en Longerhouw vond, niettegenstaande de adviezen van de zo vereerde en geliefde Felix, ook de stem van dr. Kuyper weerklank en zo ontstond ook hier een Gereformeerde kerk. De 7de december 1888 kwam een aantal manslidmaten van de Hervormde kerk bijeen onder
leiding van ds. T. D. Prins, toentertijd "dolerend" predikant te Wons. Op deze vergadering werd tot breuk met de Hervormde organisatie besloten. Naar de geest van de doleantie, die op verschillende punten zich van de afscheiding onderscheidde, hield men vast aan het standpunt, de "wettige" kerk te zijn, geen nieuwe kerk, die naast de bestaande werd opgericht, al kwam het in de praktijk daarop later wel vaak neer. De beide diakenen D. Scheepsma en J. Y. Janzen, die met de doleantie meegingen, bleven dan ook in het ambt en de kerkeraad werd slechts "aangevuld" met twee ouderlingen, omdat de beide ouderlingen "synodaal" bleven. Gekozen werden A. Bargsma en Meester P. Kurpershoek. De eerste samenkomsten hadden plaats in de timmerwinkel van Runia, waar 7 januari 1889 de instituering plaats had. Men vermeed het vergaderen in de school, hoewel de leden en het bestuur van de schoolvereniging in grote meerderheid dolerend waren. Op andere plaatsen leidde dit gebruik van de school door een der partijen tot splitsing ook op schoolgebied en dit wilde men voorkomen. Toen deze splitsing toch plaats had, werd de Christelijke school vergaderplaats, tot in 1907 een kerkje kon worden gebouwd, waarvan de eerste steen gelegd werd door ds. D. van der Meulen. De verwachting van Psalm 27 : 14 is in deze steen gebeiteld. In 1891 kreeg de Nederduits Gereformeerde kerk (na 1892 Gereformeerde kerk) een eigen predikant, n.l. ds. C. Hoek. Hij was de vader van de pas gestorven dr. J. Hoek, een Schettenser van geboorte, die in de Gereformeerde kerken een belangrijke positie heeft ingenomen. Ds. Hoek bleef tot 1899. Zijn opvolger was ds. D. van der Meulen, die van 1901-1907 te Schettens c.s. stond. Hij is later bekend geworden door zijn "Schetsen uit Friesdorp", die met belangstelling en soms met de vrees "kom ik ook aan de beurt?" gelezen werden, zo'n 30 jaar geleden. Er zullen ook wel Schettenser mensen zijn geweest, die de indruk hadden, dat zij voor de spiegel stonden, als zij deze "feuilletons" lazen. Verder hebben de gemeente nog gediend ds. J. Douma (later te Britsum), ds. E. Beukema, ds. J. Bolman (van 1919 tot zijn emeritaat in 1937), ds. M. Feitsma (1937-1942), thans te Oenkerk, ds. J. van Eerden, en ds. J. van Tuinen (1951-1957). Momenteel is het ds. A. Riddersma die de pl.m. 220 Gereformeerden verzorgt. In getalsterkte ontlopen beide kerken elkaar niet veel en de verhouding, die in de eerste jaren na de Doleantie wel eens wat gespannen was, is thans uitstekend, zo werd me verzekerd. En nu iets over de Chr. school. Eigenlijk moest ik van scholen spreken, want er was één Christelijke school, er kwamen er twee en nu is er weer één. In Schettens was oorspronkelijk een kerkelijke school, zoals in vele Friese dorpen. Ook Longerhouw heeft een tijdje een eigen school gehad. In 1796 werd de Schettenser schoolmeester, die door de stemgerechtigden was aangesteld (want dat was hun recht ook) afgezet, omdat hij de nieuwe orde van zaken niet wilde erkennen. Hij zal dus een oranjeklant zijn geweest. Zijn kost heeft hij wellicht ook anders wel kunnen verdienen, want schoolmeester was een bijbaantje soms. Zo was Meester Robijn, die in het begin van de 19de eeuw de lieve jeugd onderwees, ongediplomeerd en was hij naast meester ook dorpsschoenmaker. Toen er in 1823 een nieuwe school werd gebouwd, heeft men ook al heel spoedig een "echte" meester aangesteld, die tevens verschillende kerkelijke ambten vervulde. De school werd officieel neutraal, maar in kleine dorpen werkte de liberalisering slechts langzaam door. Zo is Meester Justus Gerkama een tijdje hoofd geweest, tot hij zijn vader in Abbega opvolgde. Zowel in Schettens als in Abbega gaf hij feitelijk Christelijk onderwijs in de openbare school. Zijn opvolger was de heer Leonardus Hugius van Koppelman Bokma, die van 1844-1881 de functie van schoolmeester heeft vervuld. Hij was minder rechtzinnig dan Meester Gerkama, maar de school behield toch een godsdienstig tintje. Buiten de schooluren werd uit de bijbel gelezen, er werd nog wel eens een psalm gezongen en aan het begin en het eind van de week werd gebeden en gedankt. De autoriteiten lieten dit vaak oogluikend toe, hoewel de wet van 1857 het uitdrukkelijk verbood. Ingrijpen zou maar koren op de molen van de voorstanders van Christelijke scholen zijn. De heer Scheepsma, die de geschiedenis van de Christelijke school in 1922 beschreef, herinnerde zich toen nog een versje, dat de aard van het onderwijs wel aardig tekende:
Velen vonden het onderwijs zo kwaad nog niet. Immers het was nog wel een beetje Christelijk en men wilde Meester Bokma ook sparen. Er waren er echter ook, die deze schijn doorzagen en voor hun kinderen positief Christelijk onderwijs begeerden. Onder hen wordt vooral genoemd Maaike Turkstra, de vrouw van de president-kerkvoogd Tjeerd Douwes de Jong, wiens naam we al tegenkwamen bij de kerkbouw. Zij was in 1856 uit Anjum in Schettens gekomen en was een Debora in Israël. Zij zorgde, dat in gezinnen, waar geen bijbel was, Gods Woord weer kwam, zij bezocht de vergadering van de Vrienden der Waarheid en toen in 1863 op zulk een vergadering te Leeuwarden Groen de zaak van Christelijk Nationaal Schoolonderwijs verdedigde, was dat haar uit het hart gegrepen. Nu behoorden school en "schoolhuis" aan de kerk en in verschillende plaatsen werd aan de gemeente het gebruik van deze gebouwen opgezegd, om dan de openbare in een christelijke te veranderen. Bij de behandeling van Schraard is daar uitvoerig over gesproken. In Schettens ging dit niet zo gemakkelijk, omdat in de overeenkomst waarbij aan de gemeente Wonseradeel het gebruik was toegestaan, de bepaling was opgenomen, dat deze regeling gold, zolang het "tegenwoordige" hoofd (= meester Bokma) in functie was. Wilde men dus iets beginnen, dan zou er althans tijdelijk een school moeten worden gebouwd. De predikant Westerloo werkte tegen, maar de zaak werd doorgezet. De beide kerkvoogden, Tjeerd de Jong en Jan de Boer kochten een perceeltje grond in het dorp en al spoedig ging het gerucht, dat dit bestemd was voor schoolbouw. Beiden zwegen echter voorlopig wijselijk van hun plannen. Maar er gebeurde meer. Er kwamen een paar arbeiders bij Tjeerd de Jong, die wat centen bij elkaar hadden gespaard en hem dit aanboden, omdat zij van mening waren "dat de Openbare school naar de wet van 1857 hun kroost onthield, wat zij volgens de doopbelofte schuldig waren. Zij mochten niet langer aanzien, dat hun kinderen stenen voor brood werd toegediend". Th. Hidma was de woordvoerder. Wat was vrouw De Jong blij met dit getuigenis! Er was toen al een hulpverlening voor Chr. Nat. Onderwijs opgericht en de eerste vergadering van de voorstanders van een Christelijke school had plaats op 20 maart 1870. Er was nogal wat deining over de vraag: Schettens of Longerhouw? maar tenslotte werd besloten Schettens als plaats van de bouw te bestemmen. J. Boorsma van Hichtum maakte een plan en K. Roedema te Longerhouw voerde het werk uit. Behalve de beide kerkvoogden hadden vooral door financiële steun ook een aandeel in de bouw: Wed. D.T. de Jong, Wed. S.K. Scheepsma en Wed. K.D. Reinsma. De beide kerkvoogden en de Wed. de Jong en Wed. Scheepsma werden gezamenlijk eigenaars van gebouw en erf, terwijl de Wed. Reinsma het geld renteloos disponibel stelde. De bedoeling was, om zodra de school, die eigendom van de kerk was, vrij kwam, te verhuizen. 5 februari 1872 werd de school geopend:
De meester, die zegenend zijn werkkring werd ingeleid, was de heer A. Hoekstra, die van 1872-1886 de leiding van de school heeft gehad. Hij was een bekwaam man, die ook op ander terrein veel heeft gedaan en onder meer de grote steun was van Scheepsma, die vaak een zware strijd had te voeren in de gemeenteraad. De opvolger van de heer Hoekstra was Meester Kurpershoek. De heer Joh. Hoekstra schreef me dat meester zo boeiend kon vertellen. De schrijver herinnert zich nog heel goed, hoe zijn broer ten tijde van de Boerenoorlog 's avonds thuis kwam met hele verhalen, want Meester Kurpershoek had de kinderen van alles uit de krant voorgelezen en meester was dan zo heftig verontwaardigd op de Engelsen. "Zijn onderwijs heeft een stempel op het verdere leven van zijn leerlingen gezet." De openbare school liep vrijwel leeg. Met kunst en vliegwerk werd geprobeerd door het liberale gemeentebestuur om in tal van dorpen de openbare school te handhaven. Bij de behandeling van Schraard is daar uitvoerig op gewezen. De voorbeelden van Schraard, Wons, Gaast e. a. zijn berucht geworden. Ook in Schettens gebeurden wonderlijke dingen. Er zijn jaren geweest, dat men door het "lenen" van een paar kinderen die onder Bolsward en Witmarsum woonden, nog de noodzakelijkheid van de instandhouding van de openbare school te Schettens poogde aan te tonen, daarbij gebruik makende van een misplaatst beroep op de grondwet. Eindelijk, in 1881, gaf de raad de strijd op. Meester Bokma kreeg eervol ontslag en pensioen en de openbare school werd opgeheven. Nu kon dan het oorspronkelijke plan worden uitgevoerd. Maar het was ds. De Jagher, die afried, om een kerkelijke school te stichten. Zij moest van een vereniging uitgaan. Zo bleef de school in haar eigen gebouw en de ex-openbare school kreeg voorlopig een andere bestemming. De Doleantie bracht scheiding. Meester Kurpershoek, die Meester Hoekstra was opgevolgd, werd ouderling in de "kleine" kerk. Het schoolbestuur was in meerderheid "Kuyperiaans" en dit wekte de ontevredenheid bij hen, die Hervormd bleven. Juist was besloten, de school uit te breiden (er was nog maar één lokaal) waarvan de kerkvoogdij de kosten zou dragen. Toen nu de kerkelijke verdeeldheid zich openbaarde, voelden velen uit de Hervormde kring, hiervoor niets, maar aangezien de zaak contractueel was vastgelegd, heeft de kerkvoogdij aan de verplichting voldaan. Er werd echter nog hetzelfde jaar een tweede Christelijke school opgericht. De heer De Jong, die lang voorzitter was geweest van het schoolbestuur, bedankte en op den duur volgden alle Hervormde leden zijn voorbeeld. De nieuwe (Hervormde) school werd in het vrijgekomen gebouw van de openbare school gevestigd. In zekere zin werd dus toch het oude plan uitgevoerd. De heer Van Beem van Abbega werd het eerste hoofd (1889-1893), Bij de beschrijving van Abbega is hij al genoemd. Beide schooltjes waren klein. Soms scheen de oude school, die in de practijk de Gereformeerde school was geworden, te moeten verdwijnen. Er zijn jaren geweest, dat het aantal leerlingen tot 14 of 16 daalde. Pogingen tot hereniging, reeds vrij spoedig na de scheiding ondernomen, mislukten echter. De Gereformeerden eisten pariteit, de Hervormden wilden een C.V.O.- school. Na de oorlog is het toch gelukt. In 1946 zijn de beide scholen verenigd. In dat jaar vertrok de heer Pietersma, het hoofd van de Gereformeerde school, en Meester G. Eyzinga, die al van 1933 af hoofd van de Hervormde school was, werd nu hoofd van de gecombineerde school. In alles is er pariteit tussen de beide groepen. In beide schoolgebouwen werd eerst nog les gegeven, de lagere klassen zaten in het ene, de hogere in het andere. Maar in 1955 kon de nieuwe driemansschool worden geopend. Er zijn op de ongedeelde school 78 leerlingen. Schettens is een voorbeeld van hoe het kan en moet. Ik moge nog even vermelden, dat aan de oude school na de heren Hoekstra en Kurpershoek (1886-1914) nog werkzaam zijn geweest de heren S. van Abbema(4), later te Lollum en thans gedeputeerde, en H. Pietersma, thans te Boksum. Meester van Beem, het eerste hoofd aan de Hervormde school, heeft als opvolgers gehad de heren T.J. Broers (1893-1908), J. D. de Jong (1908-1921), O. Hoekstra, J. Gras (die van 1923-1924 de leiding had en in laatstgenoemd jaar te Schettens is overleden), Haarman en Hoogeveen. Sedert 1933 dan was, zoals reeds werd opgemerkt, de heer G. Eyzinga hoofd van de Hervormde school tot 1946, en sedert dien van de gecombineerde school. Men ziet, hoe een klein dorp een rijke geschie-denis op schoolgebied kan hebben. |
(1) vijftiger jaren van de twintigste eeuw. |