Uit de serie, de historie gaat door het eigen dorp. Ale Algra schreef "De Historie gaat door eigen dorp", I, II, III (1955, 1956, 1957), een bundeling van stukken die hij wekelijks schreef in het Friesch Dagblad over de geschiedenis van Friese gemeenschappen. Hij ontving daarvoor in 1960 de Joost Halbertsmaprijs. De serie bestaat ook uit de delen 4,5 en 6. Bekend is, dat het werk overgenomen is door een andere schrijver. Deze informatie moet nog verder worden uitgezocht. |
EXMORRA EN ALLINGAWIER Gelegen in de laagste delen van de grietenij Wonseradeel, zo werd van deze twee dorpen in vroeger eeuwen gezegd, en het zal mee daarvan komen, dat ze eerst vrij laat in de geschiedenis opduiken. Al zijn er wel enkele terpen in de omgeving, terpdorpen zijn volgens Boeles, Exmorra en Allingawier niet geweest, al zou de naam van het laatste dorp dit wel doen veronderstellen. Schraard, Schettens, Wons en Ferwoude vertonen daarentegen wel het kenmerk van echte kernen op de terpen, maar daartussen vindt men betrekkelijk weinig van deze heuvels.
In 1379 worden beide dorpen genoemd in een stuk, dat ik al bij Wons en Schraard vermeldde. De inwoners van Exmorra, Alingawere, Ferwolde, Schraderwert en andere dorpen in de omgeving stellen dan gemeenschappelijke regels op. We kunnen dus met zekerheid zeggen, dat Exmorra en Allingawier in de 14de eeuw dorpen waren. Wat Exmorra betreft, dit heeft een kerk, die volgens de Voorlopige Lijst van Monumenten in de eerste helft van de 13de eeuw moet zijn gebouwd. Dat is dus nog een 150 jaar eerder. Wie deze kerk nu bekijkt, merkt van de ouderdom niet veel, want de oude Friezen zijn met een pleisterlaag bedekt. Natuurlijk is er aan deze kerk ook wel het een en ander veranderd in de loop der eeuwen. Ook de toren is meermalen "op de helling" geweest. In 1802 beraadslaagden de florenen b.v. over de deplorabele toestand van de toren, die in die tijd hersteld is. Maar op de 27ste oktober 1836 werd door een windhoos de hele toren met balkwerk en klok weggerukt en een eind verder weer neergesmakt. Hetzelfde lot trof de molen van Eerde Jans Teenstra. Weer werd de toren opgebouwd, doch enkele jaren geleden(2) heeft men hem tot de fundamenten afgebroken en toen geheel hersteld. In 1638 werd een klok geleverd door Jac. Noteman te Leeuwarden, welke echter door de Duitsers in 1943 is geroofd. Na de oorlog is er een nieuwe in de toren opgehangen. Het orgel in de kerk werd, zo vond ik in de Stads- en Dorpskroniek, in 1895 "ingewijd". Kerkelijk, Hervormd zowel als Gereformeerd, behoren de dorpen bij elkaar. Na de Reformatie hebben ze steeds gezamenlijk één predikant gehad. In de Roomse tijd was dat anders. Exmorra had toen een pastoor, die 110 goudguldens (a 1,40) verdiende, terwijl er ook nog een "schraale" prebende was, die 40 g.g. opbracht en die voor het onderhoud van de koster diende. Allingawier deed het nog grootscheepser. Deze parochie had een pastoor, die een inkomen van 90 g.g. genoot en een vicaris, die op 55 van deze guldens mocht rekenen. De dorpen, die toen zeker nog heel wat kleiner geweest zijn dan vandaag, hadden niet te klagen over gebrek aan geestelijke verzorging in de middeleeuwen. Toen de hervorming een feit was geworden, werden, zoals ik al opmerkte, de beide dorpen gecombineerd wat de predikanten betrof. Maar aanvankelijk moesten de grietenijen het vaak met één dominee stellen. Omstreeks 1600 kwam daarin verbetering en het was dan ook omstreeks dit jaar, dat de eerste dominee, Mense Regneri, zijn intree deed. Van 1604-1611 werden de dorpen verzorgd door ds. Petrus Focking. Hij werd opgevolgd door ds. Bernardus Gellius Acronius, iemand uit een zeer bekend predikantengeslacht. Er schijnt iets niet in orde te zijn geweest met deze dienaar, want ofschoon hij in november 1611 zijn intree al had gedaan, werd hem in december van dat jaar gelast zijn dienst weer te staken. Bij Burgwerd wees ik er al op, dat sommige dominee's wel eens op eigen houtje hun ambtswerk aanvaardden. Deze zaak schijnt echter spoedig geregeld te zijn, want in maart 1612 mocht ds. Acronius weer preken en in de 8 jaar, die hij in Exmorra en Allingawier nog heeft gearbeid, zijn, voor zover ik kon nagaan, geen moeilijkheden meer voorgekomen. Alleen werd op de classis gehandeld over het verdwijnen van "de ijzeren koe" te Allingawier. Over die ijzeren koe is heel wat geschreven, al bedoel ik daarmee niet speciaal die van Allingawier. Het schijnt, dat in verschillende pastorieen zoiets stond als "Us Mem" te Leeuwarden, maar dan van wat kleiner formaat. Misschien kunnen we die ijzeren koe het best beschouwen als een symbool van een levende koe, waarvan de pastoor en later de dominee de inkomsten genoot. Omdat de begunstigde het recht had op de opbrengsten van een koe (niet een bepaalde) zou dan van de ijzeren (in de betekenis van blijvende) zijn gesproken. Maar ds, Kalma zoekt er nog meer achter. Wellicht heeft deze ijzeren koe ook een soort sacrale betekenis gehad, stammend uit de heidense tijd, toen men bij de begrafenissen vaak een koe slachtte en de ingewanden aan de goden offerde. Opmerkelijk is b.v. wat Schotanus vertelt over een oude gewoonte te Britswerd, waar zijn vader predikant was geweest:
Al heeft Schotanus zich misschien in de betekenis vergist, het lijkt er toch wel op, dat de koe niet altijd als sierstuk in de pastorie heeft gestaan, maar in een enkele plaats (sommige plaatsen) ook een "rol speelde" bij begrafenissen. In elk geval kwam de ijzeren koe voorheen op vele leggers van predikantstractementen voor en allicht heeft de namaak-koe in de pastorie als een soort symbool of bewijsstuk voor het recht van een bepaald bestanddeel van het inkomen gediend. Dat het ijzeren beestje van belang was, blijkt wel uit het feit, dat de classis delibereerde over de zoek geraakte ijzeren koe te Allingawier in de dagen van ds. Acronius. Of ze haar hebben teruggevonden weet ik niet. De tegenwoordige(3) dominee van Exmorra en Allingawier heeft het "namaaksel" althans niet op zijn studeerkamer. Uit deze zelfde tijd doet dr. Cuperus ook een mededeling, die aantoont, dat de diaconie in de dorpen financieel niet buitengewoon sterk stond. In heel Allingawier was maar één bedeelde en toen deze voor een vrij lange tijd onderstand nodig had, werd er een beroep op de predikanten in de classis gedaan. Terecht merkt de schrijver op, dat men van de opbrengst van de collecten in die dagen een niet al te hoge dunk krijgt. De opvolgers van ds. Bernardus Acronius waren Matthias Walsweer (1621-1624), Wessel Acronius (1624-1632), Michael Holstius (1632- 1646), die een jaar na de approbatie van zijn beroep eerst kon worden bevestigd, omdat er bezwaren tegen hem schenen te bestaan, Ambrosius Lauswolt (1647-1653) en Regnerus Reen (1653-1662). En dan doet zijn intree in 1662 Wilhelmus Brakel, de man, die eeuwen lang de geliefde theoloog van het volk is geweest, wiens "Redelijke Godsdienst" talloze malen is herdrukt en die soms haast voor onfeilbaar werd gehouden, zodat volgens Scheltema de spreekwijze ontstond: "As Brakel it seit, sil it wol wier wêze". En hoewel Brakel zijn werk niet schreef te Exmorra, welke gemeente zijn eerste was, wil ik toch even uitvoeriger bij deze "kerkvader" stil staan. Zijn vader was ook predikant. Bij de beschrijving van Makkum ontmoetten we hem reeds. Hij stond eerst te Jellum en Beers, daarna nog een jaar op Texel en tenslotte nog 16 jaar te Makkum. Toen hij te Beers en Jellum zijn intree deed (zijn eerste gemeente), was de jonge Wilhelmus al 3 jaar. Hij was in Leeuwarden geboren. Men leidt daaruit wel af, dat de "oude" Brakel dominee op art. 8 is geweest. Was dat inderdaad het geval, dan was hij wel een man van singuliere gaven, zoals dat artikel eist. Zijn geschriften waren zeer geliefd, vooral "De trappen des geestelijken levens" en "Het geestelijk leven ende de staat eens geloovigen mensches hier op aarde". Zij behoorden, zo zegt dr. Kaajan, tot de meest geliefde geestelijke literatuur onzer vaderen. Door zijn werkjes loopt een mystieke, gemoedelijke ader en ze getuigen van een man, die zijn God liefhad. Op zijn zoon heeft de godzalige prediker een onuitwisbare stempel gedrukt. De jonge Brakel, die de 2de januari 1635 te Leeuwarden geboren werd, leefde als kind reeds sterk onder de sterke indruk van Gods liefde.
Hij doorliep de Latijnse school te Leeuwarden. Als hij daarheen ging, vergezelde zijn vader hem een eindweegs op de weg van Beers naar de hoofdstad, op de terugweg biddend, dat zijn kind later een sieraad van de kerk mocht worden. In 1654 ging Wilhelmus naar de academie te Franeker en 5 jaar later was hij gereed. Het duurde echter tot 1662 eer hij een eigen gemeente kreeg. De eerste 3 jaar was hij proponent met een generale zending, zo schrijft dr. Kaajan. De 27ste juni 1662 bracht de gemeente van Exmorra en Allingawier een beroep op hem uit, dat hij aannam. Dat zijn vader toen te Makkum stond, zal wel van invloed zijn geweest op de keus van de gemeente en op de aanneming. Hij trad te Exmorra in het huwelijk met Sara Nevius, een vriendin van Anna Maria Schuurman, hoewel Brakel allerminst als een vriend der Labdisten beschouwd kan worden. Met zijn opvolgers was de gemeente niet altijd even gelukkig. In 1666 kwam ds. Petrus Kingma, die tot zijn dood in 1680 bleef. Maar hij "was genegen tot het glas", zodat hij nog al eens vermaand moest worden vanwege ongepaste dronkenschap. Hij maakte zich ook stinkende bij de overheid, toen hij tegen de regel in, een kerkelijke commissie aanvaardde binnen 2 jaar nadat hij zo'n functie had bekleed (b.v. afgevaardigde naar een vergadering van een synode in een andere provincie). De Staten straften hem met de bepaling, dat hij nu in geen 6 jaar zulk een commissie mocht aannemen en toen hij met dit besluit spotte (wat een heel groot kwaad was in de ogen der heren) maakten ze er 12 van en de praeses van de synode moest hem scherpelijk vermanen, omdat hij om de hoge overheid gelachen had.
Te Exmorra en Allingawier zijn in 1762 de pastoriebezittingen verkocht en voortaan kreeg de dominee e en vast tractement van Ds. Tamme Poppens de Haan was zijn opvolger. Hem hebben we al vaker ontmoet. Hij stond van 1829-1835 te Exmorra. Daar heeft hij zich met grote ijver op de studie der talen toegelegd: Arabisch, Hebreeuws en Aramees. Daarnaast wordt zijn ambtelijk werk zeer geroemd. In 1839, hij stond toen te Ee, voegde hij zich bij de Afgescheidenen. Voor deze kring was de geleerde predikant een grote aanwinst en hij heeft dan ook speciaal voor de opleiding van predikanten, eerst aan huis, later aan de Theologische School te Kampen, veel gedaan. Na ds. De Haan zijn er nog een 20 predikanten aan de gemeente verbonden geweest. Daaruit volgt, dat de meesten hunner slechts kort hier hebben gestaan en Exmorra en Allingawier als een aanloop in hun ambtelijke loopbaan hebben beschouwd. Te oordelen naar de plaatsen, waarheen zij vertrokken, meen ik te mogen concluderen, dat Exmorra en Allingawier steeds een rechtzinnige gemeente zijn geweest, ook in het midden van de 19de eeuw, toen het overal "Gronings" was, wat de klok sloeg. Wie een beroep kreeg van Putten, Oostermeer of IJlst in de vorige eeuw, was wel gekeurd wat zijn "ligging" betrof. Een oude baas vertelde me eens, dat de hoorders uit zulke vacante gemeenten het liefst kwamen, als Zondag 7, 23 of 24 aan de orde van behandeling waren. Daar kon op "gekeurd" worden.
Zoals ik reeds meedeelde, bracht de doleantie in 1888 splitsing op kerkelijk gebied. De 6de augustus 1888 vergaderden ten huize van Jitze Feenstra te Allingawier, drie kerkenraadsleden n.l de ouderling Ulbe Gabes Wynia van Allingawier, Jitze Romkes Feenstra, diaken te Allingawier, en Bauke Joukes Wiersma, diaken, eveneens te Allingawier. De andere ouderling, Tj. Wiersma van Exmorra, wordt niet genoemd in de eerste notulen van de Nerduits Gereformeerde kerk, maar wel in het kasboek, dat op deze zelfde dag werd aangelegd. Hieruit zou dus te concluderen zijn, dat ook hij meeging en dat derhalve de hele kerkenraad voor "doleren" was. Aanwezig waren ook dr. L. Wagenaar, die vroeger te Wons had gestaan en in deze streken zeer veel invloed had en ds. R.K. Brouwer van Makkum. Ook de kerkvoogden van Allingawier waren present, die van Exmorra "ondanks uitnodiging" niet. Dr. Wagenaar hield om 2 uur in de Hervormde kerk te Allingawier. een preek over 1 Petrus 2 : 6-9 en daarna werd een voorstel om het kerkverband te verbreken, terug te keren tot de Dordtse kerkenorde en aansluiting te zoeken bij de Nederduuits gereformeerde (dolerende) kerken door de aanwezigen met algemene stemmen aangenomen. Aan de koning en de burgemeester werd hiervan bericht gezonden, terwijl aan de consulent, ds. Lambers, werd geschreven, dat men op zijn diensten geen prijs meer stelde. De kerkvoogdijen werden opgewekt, om de kerkeraad trouw te blijven en meester Roosjen werd vermaand, om zijn ambt als voorlezer en voorzanger te blijven uitoefenen. (Meester Roosjen is Hervormd gebleven. Hij verliet echter nog hetzelfde jaar Exmorra.) De gemeente werd door middel van bezoek en circulaires bewerkt. Men krijgt de indruk, dat de doleantie meer aanhangers in Allingawier had dan in Exmorra. S.D. Wouters van Exmorra werd voorlezer en voorzanger en reeds direct werd omgezien naar een dominee. De gemeente was bijzonder gelukkig, want reeds op de kerkenraadsvergadering van 2 januari 1889 werd meegedeeld, dat ds, H.R. Nieborg een beroep had aangenomen. In maart deed hij zijn intree in de Hervormde kerk te Allingawier, die nadat een tijdje een timmerschuur was gebruikt van de Hervormde gemeente werd gehuurd. Dr. van Lingen bevestigde hem des morgens. De collecten in beide diensten bedroegen resp. -5,31- en -3,46!! Er werd aanvankelijk alleen in Allingawier gepreekt, wat waarschijnlijk het gevolg is geweest van het feit, dat de kerkvoogdij daar met de doleantie meeging. Na enkele weken echter werd "om en om" gepreekt. In beide dorpen werd op de duur een klein kerkje gebouwd en tot vandaag de dag(4) toe is het beurtelings "kerk" te Exmorra en Allingawier. Er zijn plannen geweest, om het kleine bedehuis in Allingawier af te breken. Daarover is heel wat geschreven, maar de Gereformeerden van Allingawier hebben 't kerkje keurig gerestaureerd en de dreiging voor hen is afgewend. In 1893 werd geprobeerd een combinatie met Tjerkwerd aan te gaan, wat echter toen mislukte. Eerst in 1956 is deze samenwerking tot stand gekomen, nadat Exmorra en Allingawier eerst een aantal jaren met Wons en later met Schraard een akkoord hebben gehad. Ds. Nieborg vertrok in 1893. Een vacature van 8 jaar volgde. Toen kwam ds. A.G.H. Schippers, die tot 1907 bleef. Zijn opvolgers waren ds. U. Buwalda (1908-1915) en ds. H. de Lange (1918-1924), terwijl ds. E.N. van Loo van 1929-1946 de combinatie Exmorra-Allingawier en Wons diende. Na zijn vertrek probeerde Exmorra c.s. het met Schraard, maar dit leverde geen dominee op. In 1956 kwam een overeenkomst met Tjerkwerd tot stand, welke kleine gemeente sedert haar instituering in 1891 steeds vacant was geweest en deze combinatie heeft thans als herder en leraar ds. J. Schelhaas (gekomen 14-4-1957). De Geref. kerk van Exmorra en Allingawier telt 176 leden, die van Tjerkwerd 84. Exmorra heeft tamelijk laat een Christelijke school gekregen. De stoot tot de oprichting ging ook niet uit van de bewoners zelf, maar van de Bond van Christelijke scholen in Wonseradeel. Vooral Wons was een centrum van actie en een groot aandeel daarin had meester Klaas Floor. De bond belegde in verschillende plaatsen openbare vergaderingen, 's Middags trad een predikant op en des avonds hield een onderwijzer een referaat. Van de stichting van de school te Exmorra vertelt het gedenkboek "Van Strijd en Zegen" het volgende:
Er kwam iets goeds: In 1886 werd te Exmorra een Christelijke school geopend, zodat de openbare nu en dan leeg stond. Tot zover het verhaal. Ik geloof, dat de schrijver zich in het jaartal vergist, want in "De Standaard" van 12 juni 1885, die nog in het school-archief aanwezig is, werd een hoofd gevraagd tegen 1 september 1885. Het eerste notulenboek is zoek, maar de eerste afrekening loopt over het jaar 14 oktober 1885-14 oktober 1886 en hierop komt het volle salaris van het eerste hoofd voor, zodat we mogen aannemen, dat de school op 14 oktober 1885 is geopend. Uit een contract, dat ook nog aanwezig is, blijkt, dat het schoolbestuur werd gevormd door ds. Jac. Schuurmans Steekhoven, predikant, Bouke Wiersma en Johannes Postma, landbouwers te Exmorra en Ulbe Gabes Winia en Ids Pieters Wiersma, landbouwers te Allingawier. In 1883 was men reeds begonnen met inzamelingen en in hetzelfde jaar was de vereniging opgericht, waarvan de statuten, waarin ook de naam van ds. Schuurmans Steekhoven voorkomt, de 19de januari 1884 goedgekeurd. De staatscourant met dit besluit is ook nog aanwezig. Wat de inzameling betreft, men wist in Exmorra wel van geven. De vrienden van Wons waren in dit opzicht ook goede raadgevers. Het zo pas genoemde gedenkboek vertelt b.v., dat een boer in Parraga "de Wonser vrienden" eens uitnodigde en hun vroeg, hoe je nu zo'n school moest oprichten. "Heel eenvoudig," was het antwoord. "Je maakt een lijst klaar en zet daarboven "Intekenlijst voor een Chr. school". Vlak daaronder zet je je naam en daarachter ƒ 1000. Dan ga je er mee naar boer N.N. en die tekent ook voor ƒ 1000 enz." Of de raad precies gevolgd is, zegt het gedenkboek, weten we niet, maar wel, dat de Christelijke school er een half jaar later stond. In Exmorra begon men ook met een intekenlijst. Het stuk is zeer vergeeld nog aanwezig. Er komen grote en kleine bedragen op voor, al naar de gever kon missen. Misschien zullen lezers in de volgende namen nog een grootvader of grootmoeder herkennen:
Achter de namen van Joh. Bijlsma, K.E. Feenstra, S.D. Wouters, D.D. Steensma, R.F. Boersma, F.F. Boersma, W.M. Tilstra, H.W. Walinga en A.T. Westra staan geen bedragen vermeld, maar uit het feit, dat hun namen op de lijst prijken, zullen we wel mogen afleiden, dat ze tot de gevers hebben behoord. Sierk D. Wouters was b.v. al heel spoedig bestuurslid. De school kon dan ook begonnen worden met een saldo, iets wat niet vaak voorkwam. Op 14 oktober was de school gereed en deed het eerste hoofd, de heer Folkert Roosjen, zijn "intree". Er was toen ƒ 673.71 in kas. Het is, ter vergelijking met thans, wel eens aardig om de eerste jaarrekening over te nemen. Ontvangsten
Uitgaven
Een. hoekje in Allingawier
Recaputulatie:
Aldus verantwoord den 15den October 1886 door B. J. Wiersma, penningmeester.
Met ziet, dat het tractement van meester Roosjen de hoofdmoot uitmaakte. De "salarissen" van de naaijuffrouw en de school-schoonmaakster, resp. ƒ40 en ƒ5(!!) in een heel jaar, waren niet bepaald hoog, terwijl de post voor schoolbehoeften menig gemeentebestuur thans zouden doen watertanden. Ik denk, dat de lei wel menigvuldig zal zijn gebruikt. Zoals ik reeds opmerkte, was meester Roosjen het eerste hoofd. De keurig geschreven uitvoerige brief, waarin hij de benoeming aanvaardt, is nog in het archief. Hij is de vader van het tegenwoordige Kamerlid Roosjen(5), die elk lid van de N.C.R.V. wel kent. Hij bleef tot 1888 en werd opgevolgd door de heer D. Folkerts, die tot 1896 dienst deed, toen hij naar Scharnegoutum vertrok. En dan wordt de leiding van de school 40 jaar lang op uitnemende wijze gevoerd door de heer Matth. W. Camping. Hij was een liefhebber van de kennis der natuur en zag in de wonderen daarvan de hand Gods, zoals zijn boekjes "Uit de Schepping" getuigen. Exmorra en Allingawier zijn allebeide echte greiddorpen. De bevolking is dan ook niet sterk gegroeid in de eeuwen die zijn voorbijgegaan. Omstreeks 1840 woonden in Exmorra 200 mensen, te Allingawier 125. Die getallen zijn nu resp. ±400 en 150(8). Toen de meren nog bestonden, werd er veel aan visserij gedaan, maar na 1878 was het met dit middel van bestaan uit. Door de drooglegging van de beide grote plassen werd er, zo stond in een krant van 1878, 850 ha vruchtbaar land verkregen. De Ned. Herv. Kerk te Exmorra
Dat zal wel tegen de opbrengsten van de visserij, die verloren gingen, opgewogen hebben. De verbindingen werden in deze tijd ook beter. In 1886 vergaderde een commissie in "Jagtlust" te Exmorra over de aanleg van een grintweg van Exmorra naar Allingawier en Idsegahuizen, die kort daarop is aangelegd. In de omgeving van beide dorpen zijn heel wat boerderijen. Als plaatsen en buurtjes werden een paar eeuwen terug al genoemd 't Paddehuis (later afgebroken) Vaders hofstee, Sibrandsburen, de grote gasthuisplaats bij Exmorra, Bania en Vierhuizen onder Allingawier, waar zoals ik al meedeelde, ook eens de Aylva- state stond. In Exmorra werden 24, in Allingawier 22 stemmen uitgebracht, wat ook wijst op een behoorlijk aantal boerderijen. Het water was hier ook vaak het grote lastpost. Reeds in de 12de eeuw werden tegen deze erfvijand maatregelen genomen. Kort na de vorming van de Schraarderhem, ontstond de hem van Exmorra. De dijken van deze hem moesten beschermen zowel tegen het zeewater als tegen door de westewind opgezweepte golven van de beide meren. De dijk van deze hem liep iets ten noorden van de Exmorrazijl naar Longerhouw en de Kleine Klaver naar de Marnezijl bij Bolsward (tegelijk dijk van de Schraarderhem), vervolgens zuidwaarts naar Tjerkwerd, waar het gebied van Exmorra grensde aan de Iemwâlder hem, waarin Tjerkwerd en Wolsum lagen en vandaar westwaarts tot iets ten noorden van Bonjeterp en dan langs Exmorra weer naar de zijl. Allingawier lag er dus niet in. Reeds in de 15de eeuw zijn de Schraarder- en Exmorrahem verenigd. De familie Wibranda, waarover ik bij Burgwerd schreef, had een belangrijk aandeel in het onderhoud van de dijken en de zijl. Later geschiedde dit door de stad Bolsward en de dorpen, die er belang bij hadden. Ook Hennaarderadeel en Baarderadeel hadden interesse bij de zijl, die zij gebruikten voor de afwatering. Een dijkgraaf en een gecommitteerde hadden het toezicht op de dijken. Toen in 1835(9) de zeedijken doorbraken boden de hemdijken geen heil. Zij bezweken ook en de balken, die in het "weingat" van Schraard moesten worden aangebracht bij overstroming, waren zoek. Na de ramp zijn de waterkeringen hersteld, waarvoor de ingelanden een bepaald bedrag moesten betalen. Meer en meer echter onttrokken belanghebbenden zich aan hun plichten. Op den duur werden hele stukken van de oude hemdijk vergraven, zo bij de aanleg van het Panhuyskanaal tijdens de drooglegging van de meren. Hier en daar is nu nog een fragment van de oude dijk over, b.v. bij Tjerkwerd en de weg van Exmorra naar Bonjeterp, maar de hem als waterstaatkundige eenheid is niet meer. Men kan de geschiedenis er van lezen in het werk van de heren Rienks en Walther en in de atlas bij dit werk staat een prachtkaart van dit gebied. Tenslotte nog iets over de oorlogsjaren. Exmorra en Allingawier waren toen ware Adullams. Zeer veel vluchtelingen vonden hier onderdak. Een gedenksteen te Exmorra getuigt van hun dankbaarheid. Het afwerpterrein van wapens door de geallieerden heeft ook vermaardheid gekregen. Exmorra heeft echter ook zijn slachtoffers: Jelle Huitema werd bij een poging tot ontvluchten neergeschoten en Hendrik Postma viel bij de bevrijding als lid van de Binnenlandse Strijdkrachten. (*1) (1) ±1959-1961
|